woensdag 15 december 2010

Hoe verkopen we cultuur? (in tijden van besparingen)

De Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen – Nederland (CVN) organiseerde op dinsdag 14 december in de Bosche Verkadefabriek een expertmeeting over mogelijkheden voor de culturele sector om meer inkomsten uit de bezoekers te halen. Het zwaartepunt lag daarbij op de podiumkunsten.

Na een korte inleiding van dagvoorzitter Annick Schramme, hoofd van de masteropleiding Cultuurmanagement en de opleiding Creatieve Industrieën van de Antwerp Management School aan de Universiteit Antwerpen, schetste de Nederlandse voorzitter van CVN, Wim van Gelder, het kader van de bijeenkomst. Hij sprak zijn onbegrip uit over de buitenproportionele bezuinigingen op cultuur die de Nederlandse regering van plan is te verwezenlijken en benadrukte het belang van een goede culturele infrastructuur en het participeren in cultuur.
Vervolgens waren er vier korte presentaties van keynotesprekers die eerlijk over Vlaanderen en Nederland verdeeld waren. Cees Langeveld, bijzonder hoogleraar Economie van de Podiumkunsten aan de Erasmus Universiteit en directeur van het Chassé Theater Breda, schetste aan de hand van een theoretisch kader de mogelijkheden om meer inkomsten uit de bezoekers te genereren. Hij benadrukte dat er teveel van het aanbod gedacht wordt en niet vanuit de klant. Langeveld zag wel degelijk mogelijkheden om meer inkomsten uit de bezoekers te halen. Zo constateerde hij dat er relatief weinig rangen in de theaters zijn, terwijl mensen best bereid zijn meer te betalen voor een betere plek. Opvallend is hierbij ook het verschil in de prijzen voor een kaartje voor de Rolling Stones tijdens hun Amerikaanse en Europese tournee in 2006. Waar de prijzen in Amerika schommelden tussen 50 en 381 Euro, was het in Europa tussen 79 en 129 Euro. Zijn conclusie was dan ook dat culturele organisaties veel meer vanuit de klant moeten gaan denken. Hij voegde de daad bij het woord en vertrok direct na zijn lezing naar een volgende klant.
Dirk De Corte, professor Financieel Management aan de Universiteit Antwerpen, betrad daarop het spreekgestoelte. In een bijzonder onderhoudende lezing, kondigde hij aan dat ook in Vlaanderen stevige bezuinigingen te verwachten zijn. Ze zouden dan te maken krijgen met een nieuw fenomeen: de Hollandse kaasschaaf. Hoe kunnen de podiumkunsteninstellingen hun inkomsten verhogen? Uit onderzoek blijkt dat er steeds meer producties worden aangeboden, dat er minder voorstellingen per productie zijn en dat het aantal toeschouwers stabiel is. Belangrijkste advies was dan ook om de creatieve kant kritischer te bekijken. Moet wel elk idee uitgevoerd worden? Aan de hand van vijf bedenkingen bood hij mogelijke uitwegen. Allereerst is daar het economie van het teveel, zoals al aangehaald. Ook moeten instellingen zich afvragen of zij zich wel goed verkopen. En wat zijn de mogelijkheden van geven om te krijgen? Hij haalde daarbij de voetbalclub Barcelona aan die tot voor kort de enige club was zonder commerciële shirtsponsoring. In plaats daarvan gaf de club jaarlijks een donatie aan Unicef en vermeldde deze organisatie op de shirts. Tegenover het verlies aan inkomsten uit shirtsponsoring staan echter veelvoudige inkomsten uit andere bronnen juist dankzij de relatie met Unicef. Wat zijn de mogelijkheden hiervan voor de culturele sector? Zoek dat eens uit? Zijn vierde bedenking was, investeer in cultuur. Als voorbeeld noemde hij een popmuzikant die zijn fans aandelen liet kopen om een productie mogelijk te maken. Hij sloot af met Matteüs, 25 v. 14-30, de parabel van de talenten.
Vervolgens was het woord aan Marjolein Fischer, verbonden aan de Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en assistent zakelijk leider van Magogo Kamerorkest. Fischer heeft onderzoek gedaan naar de bereidheid onder opera- en poppubliek om meer te betalen voor hun kaartje en hoe beide publieken er over dachten als er meer geld naar de andere sector zou gaan. Opvallend was dat het poppubliek grotendeels geen mening had over een verhoging van de bijdrage aan opera, omdat zij hier totaal onbekend mee is. (Ik was nog wel benieuwd naar de bereidheid onder het operapubliek om meer geld aan de popsector beschikbaar te stellen, maar dat hoorde schijnbaar niet bij het onderzoek). Fischer concludeerde hieruit dat er vooral een taak ligt bij de operagezelschappen om meer bekendheid onder bredere lagen van de bevolking te krijgen. Ze illustreerde dit aan de hand van haar werk bij het Magogo Kamerorkest, die vooralsnog zonder subsidie volle zalen trekt. De problemen doen zich echter voor op het moment dat het orkest haar voorstelling aan andere zalen wil verkopen en gewoonweg te duur is in vergelijking met gesubsidieerde orkesten.
De laatste keynotespeech was van Leen Laconte, directeur en artistiek leider van het Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond. Laconte hield een verhaal over het wederzijdse belang van Nederland en Vlaanderen voor elkaars producties en werkte dit brede verhaal toe naar de specifieke omstandigheden van de Brakke Grond. Wat bied je aan en hoe doe je dat? Kunst wordt in haar optiek te veel gecommuniceerd als iets exclusiefs. Daardoor voelen veel mensen zich al niet aangesproken. Door meer aandacht voor de inhoud van de voorstelling in plaats van voor de vorm betrek je mensen al meer bij de voorstelling.

Na een korte pauze volgde een discussie tussen de keynotesprekers en vier panelleden. Aan tafel namen ook Joop de Jong, hoofddocent Arts & Heritage van de Universiteit Maastricht, Bart Temmerman, directeur Cultuurnet Vlaanderen, An Moons, adviseur cultuur van gedeputeerde Gilbert Van Baelen, provincie Limburg, en Letty Ranshuysen, onderzoekster in de kunst- en cultuursector, plaats. De discussie ging aanvankelijk vooral over het door Dirk De Corte aangehaalde overaanbod en de manier waarop selectie plaats moest vinden. Ranshuysen voegde daar aan toe dat er volgens haar teveel aanbod in het ‘lage’ en ‘hoge’ segment is en dat het vooral ontbreekt aan voldoende middensegment. Zo kunnen mensen zonder ervaring met het ‘hogere’ segment gemakkelijker doorstromen. Temmerman wees op een computerprogramma dat beschrijvingen in folders kan beoordelen. De meeste blijken onbegrijpelijk en daarnaast ook nog slecht geschreven te zijn. Gaandeweg verschoof de discussie naar het huidige kunstklimaat in Nederland, dat door voorstanders van de bezuinigingen als elitair wordt afgeschilderd. De panelleden en sprekers waren het er over eens dat dat vooral een gevolg was van de manier waarop de kunstsector zich van het publiek heeft vervreemd, wat weer aansloot bij de eerdere opmerking van Letty Ranshuysen. Dirk De Corte vergeleek de culturele sector met andere sectoren. Overal, met name in het bedrijfsleven, worden creatieve ideeën eerst beoordeeld voor ze uitgevoerd worden. Er wordt gekeken of er een markt voor is of er wordt een markt voor gecreëerd. Joop de Jong vulde aan dat alleen in de culturele sector het markmechanisme is weggehaald. Moderator Guy Janssens, algemeen secretaris CVN, leidde het gesprek naar een einde en gaf de zaal de mogelijkheid te reageren. Het slotwoord was van de Vlaamse voorzitter van CVN, Herman Balthazar. Daarna konden de deelnemers aanschuiven voor een uitgebreide lunch om het gesprek informeel voort te zetten.

CVN probeert zich met deze bijeenkomst weer meer te positioneren, na een jarenlang bestaan aan de zijlijn. Een geslaagd initiatief. Nederland en Vlaanderen blijken veel gemeen, maar ook veel ongemeen te hebben, maar kunnen zeker veel van elkaar leren, zoals deze dag duidelijk bleek.

André Nuchelmans

dinsdag 14 december 2010

Bezuinigingen, de katalysator voor een nieuwe economische dynamiek in de kunstsector?

Galeries lijden onder de economische crisis. Dat blijkt uit recent marktonderzoek van EMI en Motivaction. De brancheomzet daalde met circa 15% en een derde van de kunstkopers verwacht in de toekomst minder kunst te kopen. De aangekondigde BTW-verhoging op kunstvoorwerpen zal rampzalig zijn. Of de bezuinigingen aanleiding zullen zijn tot een nieuwe economische dynamiek in de branche was onderwerp van gesprek tijdens een symposium van de Nederlandse Galerie Associatie (NGA), georganiseerd met steun van de Boekmanstichting en de Mondriaan Stichting, op 13 december in het ABN AMRO hoofdkantoor in Amsterdam. Circa 150 belangstellenden waren aanwezig. Joop Wijn, lid van de Raad van Bestuur Zakelijke Relaties van de ABN AMRO, heette de gasten welkom. ‘De bank ziet u als een gewone ondernemer’, stelde hij de galeriehouders gerust, ‘die te maken heeft met omzet, winst en verlies, maar dan wel in een bijzonder mooie sector.’ Wijn benadrukte het belang van marketing en flexibel ondernemerschap, zeker in een tijd dat omzetten teruglopen. Dagvoorzitter Hadassah de Boer gaf vervolgens NGA-voorzitter Guus Broos het woord. Hij poneerde een aantal stellingen. Galeries moeten zich vaker aansluiten bij handelsmissies naar het buitenland, meer gebruik maken van het Europese speelveld, zich intensiever professionaliseren en de relatie met kunstenaars verbeteren. Socioloog en econoom aan de UvA, Olav Velthuis, gooide de knuppel in het hoenderdok door het galeriemodel, dat eigenlijk al circa 150 jaar in gebruik is en amper aangepast, te heroverwegen. Uit onderzoek van Motivaction blijkt dat de gemiddelde omzet van de galeriehouder in Nederland slechts 200 duizend euro bedraagt. De helft daarvan gaat naar de kunstenaars en van de andere helft moet de galeriehouder zijn vaste kosten betalen, maar ook zijn inkomen. Het galeriewezen moet zich op haar toekomst gaan bezinnen! Velthuis legde uit dat drie ontwikkelingen (informalisering van de maatschappij, festivalisering van de kunstwereld en economisering van tijd) daarbij een rol spelen. Hij gaf handreikingen. Misschien moeten galeries net als antiquariaten ambulant optreden in plaats van vanuit één vaste plek en op die manier hun vaste kosten verlagen? Waarom fuseren galeries niet met elkaar? Waarom wordt er door galeriehouders niet veel meer gebruik gemaakt van internet als verkoopkanaal? Zou het taboe op doorverkoop, dus het opnieuw op de markt brengen van kunstwerken, niet beter doorbroken kunnen worden (Ebay-ificatie)? Zo ook het taboe op flexibele verkoopprijzen! Zijn stelling was dat het galeriemodel niet uitsluitend mag drijven op de primaire markt. Na een korte koffiepauze vond er een paneldiscussie plaats over de vraag of bezuinigingen de katalysator zijn voor een nieuwe economische dynamiek in de branche. Egbert Dommering (verzamelaar), Erik Bos (Nouvelles Images), Kim Rikken (beeldend kunstenaar en bedrijfskundige), Edo Dijksterhuis (Art Amsterdam) en Gitta Luiten (Mondriaan Stichting) benaderden de vraag vanuit zeer diverse invalshoeken. De gedachtewisseling die volgde, was onderhoudend, maar weinig verrassend. Luiten raadde galeriehouders aan om meer gebruik te maken van stimuleringsmaatregelen van het ministerie van Economische Zaken. Dommering benadrukte de rol van een sterke culturele infrastructuur, museumeducatie en kunstonderwijs bij het vergaren en verspreiden van kunstinhoudelijke kennis. En de verzamelaar hield uiteraard een warm pleidooi voor flexibel prijsbeleid door galeriehouders. Daar moest het publiek hartelijk om lachen.… De afschaffing van de Cultuurkaart is een ramp, viel Bos hem bij. Over de mogelijkheden van het internet als verkoopkanaal van kunstwerken was Bos luid en duidelijk: op het net staan slechts plaatjes die het origineel geen recht doen, terwijl het bij kunst toch gaat om de beleving van het aanschouwen. Voor de handel in foto’s voldoet het net daarentegen wel. Hadassah noemde nog een ander voordeel van internethandel: Niet goed, terugsturen en geld terug! De meerwaarde van de galerie is ook voor kunstenaars niet altijd helder, waarschuwde Rikken. Kortom, tijd voor geprofessionaliseerd ondernemerschap!
Gelegenheid tot het stellen van vragen door het publiek stond wel op de agenda, maar vond wegens tijdgebrek geen doorgang, Dat was jammer, want er werd in de zaal veelvuldig gefluisterd en ook gegniffeld, wat nieuwsgierig maakte. Na afloop was er gelukkig ruimschoots gelegenheid tot napraten, onder het genot van een drankje en een lopend buffet.
De genoemde onderzoeken (en nog veel meer informatie over kunsthandel en galeriewezen) zijn beschikbaar in de bibliotheek van de Boekmanstichting. Ook via de website van de NGA, www.nga.nu.

Jack van der Leden

vrijdag 3 december 2010

Noise that matters? Muziek, lawaai en politiek

De Beneluxafdeling van de International Association for the Study of Popular Music (IASPM) organiseert twee keer per jaar een seminar waarop recent onderzoek op het gebied van popmuziek onder de aandacht wordt gebracht. Op 2 december gingen 3 wetenschappers bij gastheer Muziek Centrum Nederland in op hun onderzoek over de sociale en politieke betekenis van noise, gothic en andere vormen van luidruchtige muziek.
Jeroen de Kloet, bestuurslid IASPM Benelux en universitair docent media studies, leidde de lezingen in met een persoonlijk relaas over Einstürzende Neubauten. Deze band was onderdeel van een stroming binnen de popmuziek in het begin van de jaren tachtig die zogenaamde noiserock speelde. Als liefhebber van deze muziek, bekroop hem later een ongemakkelijk gevoel. Veel van de bands uit die periode bestonden uit blanke middenklassers die hun onbehagen met de maatschappij uitten en zongen over de uitzichtloosheid van het bestaan. Hoe deze gespeelde woede te plaatsen? Zijn liefde voor de muziek bleef echter ondanks deze twijfels aan de integriteit van de musici bestaan. Een artikel in Vrij Nederland wees hem op een breeder verband. Daarin werd Einstürzende Neubauten op een lijn geplaatst met Samuel Beckett en Michel Foucault, wat hij illustreerde met drie citaten, van elk een.

Isabella van Elferen, universitair docent Muziek en Nieuwe Media aan de Universiteit Utrecht, gaf vervolgens een impressie van de inhoud van haar binnenkort te verschijnen boek Gothic Music: The Sound of the Uncanny. Ze plaatste de term gothic in een bredere historische context. Zo voldeden de romans van de Brönte sisters al aan gothic kenmerken. Als diehard gothic dien je je klassiekers te kennen, nooit gedacht dat het lezen van Wuthering Heights daarbij verplichte kost was, bij Bram Stroker’s Dracula kun je je dat beter voorstellen. Gothic wordt vooral gekenmerkt door het grensoverschrijdende, het speelt zich af in grensgebieden, is unheimlich en de wereld wordt bevolkt door antropomorfe gestaltes, geesten in een menselijke gedaante. Het is een vorm van culturele kritiek en niet-politiek. Terecht werd er uit het publiek opgemerkt, dat het daardoor juist wel politiek is. Volgens Van Elferen heeft gothic een signaalfunctie, het laat zien welke onderdrukte verlangens er in een samenleving spelen.

Tussen de inleiding en de eerste lezing was nog een zeker verband, doordat het muziek uit dezelfde periode betrof. Jeroen Groenewegen verliet het westen en ging op zoek naar de identiteit van hedendaagse Chineestalige popmuziek. Hij is momenteel bezig aan de Universiteit Leiden zijn proefschrift te schrijven, getiteld The Performance of Identity in Chinese Popular Music. Wat hem daarbij fascineert is de tegenstelling tussen reality tv en popmuziek in China wat betreft het uiten van emoties. Waar het in reality tv juist wenselijk is om je emoties de vrije loop te laten, komt dat in Chinese popmuziek en de bijbehorende clips zelden voor. Groenewegen zit nog midden in zijn onderzoek en gebruikte de lezing om een aantal denkwijzen over deze materie op het publiek los te laten. Vanuit de zaal kreeg hij in ieder geval voldoende respons om de associaties aan te scherpen.

Het laatste onderzoek dat aan de orde kwam was de afstudeerscriptie van Melvin Wevers, Hypnagogic Pop as a Counter-Future. In zijn lezing Blogosphere of connoisseurs: The shifting logic of authentication gaf hij een impressie van zijn onderzoek. Centraal daarin stond het toekennen van authenticiteit door verschillende groepen aan muziek. Met de komst van internet zijn niche-culturen steeds beter zichtbaar, vindbaar en georganiseerd. Connoisseurs gaan zich deze niche-muziekculturen toeëigenen door er een naam aan te geven en het weer in subgenres onder te verdelen. Zo ook met de zogenaamde Hypnagogic pop. Tegenover de connoisseur staat de hipster, ook hij kent authenticiteit toe, maar zal zich nooit herkennen of kunnen vinden in het oordeel van de connoisseur. Waar het toekennen van authenticiteit door connoisseurs er toe kan leiden dat de muziekstroming van een niche naar de mainstream toe gaat, beweegt de hipster zich juist in tegenovergestelde richting. Toch kan het feit alleen al dat er een blogosphere over dergelijke nicheculturen op internet is, er al toe leiden dat het zich langzaam richting mainstream gaat bewegen, wat er vervolgens weer toe kan leiden dat het binnen de oorspronkelijke aanhang als niet meer authentiek wordt ervaren. Zoals aanvankelijk alle muziek uit Seattle als goed werd bevonden omdat Nirvana daar vandaan kwam, keerde het zich op een gegeven moment juist tegen de plaats als keurmerk van goede muziek.

Het leuke van de IASPM bijeenkomsten is dat het publiek een zeer gemêleerd gezelschap is van mensen die zich beroepsmatig met popmuziek bezighouden, van wetenschappers tot journalisten. Dat maakt de discussie ook altijd erg levendig omdat iedereen het vanuit een ander standpunt bekijkt. Begin volgend jaar is er weer een volgende bijeenkomst gepland. Op de website van IASPM Benelux wordt deze aangekondigd en is ook andere actuele informatie, zoals recent verschenen publicaties, te vinden.

André Nuchelmans

vrijdag 12 november 2010

De rol van bedrijfscollecties in de kunstwereld

Spui 25 in Amsterdam bood 11 november plaats aan een drukbezocht debat en een boekpresentatie, georganiseerd door de Vereniging Bedrijfscollecties Nederland (VBCN) i.s.m. de Nederlandsche Bank. De boekpresentatie was na afloop van het debat.

De publicatie is een verslag van het symposium over de plaats van bedrijfscollecties in de kunstwereld, dat precies een jaar geleden plaatsvond ter ere van het vijfjarig bestaan van de VBCN. Alexander Strengers (VBCN) overhandigde het eerste exemplaar aan Diana Wind (Stedelijk Museum Schiedam, bestuurslid van de Nederlandse Museumvereniging (NMV)). Aanvankelijk zou Wind ook deelnemen aan het debat, maar door de herfstige weersomstandigheden kwam ze pas kort voor afloop van de bijeenkomst binnenwaaien. Gelukkig nog net op tijd om het boekje in ontvangst te nemen. Zij verving in die rol overigens Siebe Weide van de NMV, die verhinderd was. Verder verliep de bijeenkomst volgens planning.

Arnold Witte, universitair docent Cultuurbeleid aan de UvA en medeauteur en –redacteur van het boek Bedrijfscollecties in Nederland (Nai Uitgevers, 2009) was gespreksleider. De panelleden waren: Ella van Zanten (Kunstzaken Rabobank), Hans Meijs (Achmea Kunstcollectie), Macha Roesink (De Paviljoens Almere), Edwin Jacobs (Centraal Museum Utrecht) en Hester Alberdingk Thijm (AkzoNobel Art Foundation).
Tijdens het debat in 2009 waren thema’s als veilingen, dreigende afstoting van collecties en door de crisis gereduceerde budgetten de aanleiding om samenwerking tussen bedrijfscollecties en musea aan de orde te stellen. Aanleiding voor dit debat op Spui 25 waren de plannen van verschillende bedrijven om een eigen expositieruimte te starten om hun collecties aan een groter publiek te tonen. Wat zijn de achtergronden van deze trend en vormt deze een hindernis of juist een nieuwe opening naar verdergaande samenwerking met musea?

Van Zanten vertelde dat de Rabobank met de kunstcollectie, die vanaf 1984 is ontstaan, meer naar buiten wil treden, onder het motto: Kunst verdient publiek, publiek verdient kunst. Uit lopend onderzoek was gebleken dat de zichtbaarheid van de bedrijfscollectie zowel intern als extern gering is en verbetering behoeft. Eerst is nog overwogen om daarvoor musea te benaderen, maar er is gekozen om de kunstwerken in 2011 een prominente plaats te geven in de nieuwe uitbreiding van het bankgebouw in Utrecht. Op de (openbare) begane grond komt naast een enorme expositieruimte een muur van maar liefst 36 meter lang, helemaal bestemd voor kunstwerken. Zowel voor werken uit eigen collectie als voor solotentoonstellingen van individuele kunstenaars. Ook de 25 niet-openbare verdiepingen daarboven zullen worden ingericht met kunst uit de eigen collectie. Het nieuwe collectiebeleid, getiteld Van verzamelen naar verzilveren, bestaat tevens uit publieksprogramma’s, zoals rondleidingen en lezingen, voor zowel intern als extern publiek. Misschien niet vreemd, maar wel opvallend, was dat tijdens de bijeenkomst toenadering leek te ontstaan tussen Van Zanten en Jacobs, directeur van het Utrechts Museum...

Ook Meijs van Achmea Kunstcollectie in Leiden sprak van een uitdaging om meer extern publiek te bereiken met de bedrijfscollectie. Daarvoor ziet hij mogelijkheden om samen te werken met culturele instellingen, met name in Leiden, zoals De Lakenhal. Ook hij streeft naar meer zichtbaarheid van de collectie. Alberdingk Thijm (AkzoNobel Art Foundation) was het met hem eens, maar zij onderstreepte met veel meer nadruk het belang van samenwerken met musea. Niet alleen om kunstwerken uit te wisselen, maar ook om gezamenlijk exposities te organiseren en expertise te delen. Jacobs reageerde alvast opgewonden. Ervaring met bedrijfscollecties heeft hij weliswaar nog niet, maar hij staat er wel voor open. Samenwerken is altijd essentieel, vindt hij. Roesink, directeur van De Paviljoens, Almere, viel hem bij. Zij was in het verleden betrokken bij zowel de kunstcommissie van de Rabobank als de Caldic Collectie. Zij plaatste de rol van museum- en bedrijfscollecties in een brede context, benadrukte de maatschappelijke functie van collecties en hun onderkomens.

Publieksbereik was een veelgehoord woord tijdens de bijeenkomst, met name Jacobs bleef er maar op terugkomen. Maar over welk publiek hebben we het eigenlijk, vroeg Witte. Jacobs reageerde: Het gaat er vooral om dat je door samen te werken meer mensen kunt bereiken. Hij noemde als voorbeeld het succes van het Dick Bruna Huis dat financieel wordt ondersteund door de BankGiro Loterij (BGL). 2011 is het Jaar van het Konijn, kondigde hij aan, en dat wordt een groot feest! Een leuk voorbeeld van vruchtbare samenwerking, maar de BGL is geen bedrijfscollectie... Ook bij Meijs is publieksbereik belangrijk, dat neemt niet weg dat een bedrijf nu eenmaal geen museum is. Hij organiseerde weliswaar een expositie waarbij zowel werknemers als externe bezoekers kunstwerken uit de bedrijfscollectie konden aankopen, maar dat doet hij af als een 'typisch inter pr-dingetje', vooral bedoeld om werknemers tegemoet te komen. Roesink trok de discussie weer wat breder. Zij gaf aan dat bedrijfscollecties, net als museumcollecties, niet alleen bedoeld zijn voor het publiek, maar ook voor kunstenaars. Die waren nog niet aan bod gekomen. Ze benadrukte ook dat bedrijven en musea met hun collecties de humuslaag zijn die de beeldende kunsten voeden. Bedrijven zouden ook moeten investeren in kunstenaars en hun projecten, zoals musea doen. Niet door het geven van opdrachten, maar door kunstenaars financieel te ondersteunen en budgetten te verstrekken. Alberdingk Thijm beaamde dat bedrijven artistieke maakprocessen kunnen ondersteunen. Het gaat er om dat bedrijven en musea door samen te werken meer publiek kunnen bereiken. Beide partijen kunnen veel aan elkaar hebben.

Nog even over publiek gesproken. Bedrijfscollecties ontstonden in de jaren vijftig en waren bedoeld om het werknemers naar de zin te maken. Maar wat vonden en vinden ze er eigenlijk van? Alberdingk Thijm vertelde dat ooit uit onderzoek was gebleken dat 80% van de werknemers van Akzo wel degelijk waardering had voor de bedrijfscollectie, maar het niet in het hoofd zou halen de kunstwerken aan de eigen muur te hangen. Zij legde uit, net als Van Zanten, het publieksbereik te willen vergroten door middel van excursies en rondleidingen.

Er was verschil van mening over de vraag of een bedrijfscollectie juist kan profiteren van een geoliede communicatieafdeling van een bedrijf, of er eerder onder gebukt gaat omdat zo’n afdeling soms de aansluiting mist met de 'culturele pers'. Roesink wees op de voordelen van een goed georganiseerde pr-afdeling, Alberdingk Thijm bracht daar tegen in dat het imago van een bedrijf niet altijd positief overkomt bij kunstafdelingen van de culturele pers. Van Zanten viel haar bij: je moet de effecten van een communicatieafdeling niet overschatten. De positie van een collectie binnen een bedrijf is sowieso lastig. Motieven van het bedrijfsmanagement moeten altijd op afstand blijven van het collectiebeleid, waarschuwde Roesink.

Witte zei benieuwd te zijn naar hoe bedrijfscollecties zich steeds zelfstandiger profileren en samenwerking zoeken met musea. Samenwerking biedt bedrijven en musea mogelijkheden. Strengers verwoordde het in zijn slotwoord alsvolgt: hoe meer verenigd, hoe sterker we staan.

Jack van der Leden

donderdag 28 oktober 2010

Boekpresentatie ‘Cultural policies in Algeria, Egypt, Jordan, Lebanon, Morocco, Palestine, Syria and Tunisia: an introduction’

Twee hoogtepunten vonden plaats op 27 oktober in het Bimhuis in Amsterdam. De presentatie van ‘Cultural policies in Algeria, Egypt, Jordan, Lebanon, Morocco, Palestine, Syria and Tunisia: an introduction’ van de Boekmanstichting, European Cultural Foundation (ECF), Culture Resource (Al Mawred Al Thaqafy) en Stichting Doen. En het indrukwekkende optreden van het Syrische ensemble Hewar, onder leiding van klarinettist Kinan Azmeh. Na een kort welkomstwoord van Katherine Watson (ECF) kreeg moderator Abdelkader Benali het woord. Feestelijk presenteerde hij het publiek de kersverse publicatie. Cultuurbeleid is in de Arabische landen geen nieuw concept, een heldere strategie vaak wel. Deze publicatie (‘The fruit of much labour’, aldus Watson) brengt het culturele landschap in beeld. Het werk is bedoeld als handreiking naar kunstenaars en instellingen in de desbetreffende landen en belangstellenden uit het buitenland, maar zeker ook als signaal naar overheden, als middel om hen te overtuigen van de legitimiteit van kunst- en cultuurbeleid. Dit laatste werd fel onderstreept door Basma El Husseiny, directeur van Al Mawred al Thaqafy (culture resource) in Caïro. Benali interviewde haar in de pauze tussen de twee muziekdelen. El Husseiny gaf schrijnende voorbeelden van overheden die weerstand bieden zodra er een beroep op ze wordt gedaan bij de realisatie van artistieke projecten. Financiële steun blijft uit, vergunningen worden niet verstrekt (‘In general you need three to four permits, and usually one of them is impossible to get’). Ze vertelde over het ontstaan van haar organisatie in 2004 en legde uit waarom ze zo dankbaar is voor de samenwerking met ECF (voor hun steun, expertise en lobby), waardoor ze voor het eerst de kans krijgt ook in Europees verband te werken. Kinan Azmeh, de charismatische bandleider en klarinettist, verheugde zich er over dat El Husseiny speciaal voor deze gelegenheid musici aan hem en de bandleden had geïntroduceerd. Hartstochtelijk legde hij uit dat composities en uitvoeringen het resultaat zijn van onderlinge ideeënuitwisseling en inspiratie. Klassiek én Arabisch geschoolde musici creëren een unieke muzikale taal, in dialoog met elkaar. En, benadrukt Azmeh, dat heeft dus niets met ‘East meets West’ principes te maken wat recensenten vaak suggereren. Improvisatie speelt een belangrijke rol op het podium, zo liet het levendige samenspel van de musici vanavond zien. Het prachtige optreden maakte duidelijk dat de muziek van Hewar muzikale stromingen uit alle windrichtingen vermengt. Tot groot genoegen van het publiek. Een flink gevuld Bimhuis genoot intens.

Het boek is uitgegeven door Boekmanstudies, Culture resource, European Cultural Foundation, en te verkrijgen bij de Boekmanstichting, www.boekman.nl of via de boekhandel. Prijs: 34,90 €, ISBN 9789066501003. Ook te leen in de bibliotheek van de Boekmanstichting.

Jack van der Leden

Boekpresentatie Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010

‘Eigenlijk geloof ik niets,/en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.’ Met deze woorden uit het gedicht Dagsluiting van Gerard Reve opende Ger Groot de presentatie van 'Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010’ van Jaap Goedegebuure, op 27 oktober jl. in het Bethaniënklooster in Amsterdam. Let wel: Groot zòng de regels. Goedegebuure, hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Leiden, beschrijft in zijn boek hoe Nederlandse schrijvers en dichters zich in hun werk hebben uitgesproken over God en het goddelijke. Veel aandacht besteedt hij o.a. aan Gerard Reve, Frans Kellendonk, Hans Faverey, Andreas Burnier, Oek de Jong. Ger Groot, publicist en bijzonder hoogleraar Filosofie en Literatuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen en universitair docent voor cultuurfilosofie en wijsgerige antropologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, gaf een lovende toelichting op het werk. De opbouw van het boek is als een ‘croque monsieur’, legde hij uit. Hoofdstukken over prozaschrijvers en dichters verhouden zich tot stevige uitweidingen over katholicisme en mystieke dichters als de laagjes in zo’n tosti. Daartussen ligt ook nog een laagje ‘reformatorisch intermezzo’. Hij rondde af met de laatste dichtregels van Dagsluiting: ‘en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt/zoals ik U.’ Daarna las dichteres en voodoopriesteres Maria van Daalen voor uit eigen werk. Van Daalen neemt een prominente plaats in in het boek van Goedegebuure. ‘Ik wist al dat ik een linkse hobby ben, maar nu dus ook een mystieke projectie’, reageerde Van Daalen. Ze verraste de aanwezigen met een voodoolied. Goedegebuure was verguld met alle aandacht. Hij vertelde dat de in 1990 overleden schrijver Frans Kellendonk een sleutelrol bekleedt in het boek, maar ook in de totstandkoming van de studie. De literatuurwetenschapper moest onverwachts invallen voor Kellendonk, die een lezing over religie zou geven in poptempel Paradiso in Amsterdam, maar op dat moment al erg ziek was. Sindsdien hield het onderwerp Goedegebuure stevig in de greep. Publicaties over literatuur en religie volgden, en uiteindelijk deze studie. Literatuur en religie hebben dezelfde bron, legde hij uit: het verlangen naar gemeenschap, naar eenheid. Hij overhandigde het eerste exemplaar aan zijn vriend Oek de Jong, die ook uitvoerig in het boek aan de orde komt. De Jong blikte terug op de kennismaking en vriendschap met de literatuurwetenschapper. Marc Beerens van uitgeverij Vantilt nodigde vervolgens iedereen uit voor een afsluitende borrel. ‘Dit is het einde van deze dienst’, zei hij, in de geest van de eerder geciteerde Gerard Reve, ‘We gaan nu drinken uit de beker. Het zojuist gepresenteerde boek zal er voor geld te koop zijn’.

´Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010´ verscheen bij uitgeverij Vantilt en is in de reguliere boekhandel verkrijgbaar (Prijs: € 18,95 ISBN 9789460040542) en natuurlijk te leen in de bibliotheek van de Boekmanstichting. Boekman 85 over kunst en religie, die half december verschijnt, bevat een boekbespreking door Liesbeth Eugelink.

Jack van der Leden

dinsdag 19 oktober 2010

Haags debat aan de gracht. Kunst een linkse hobby?

De Rode Hoed, Amsterdam, 18 oktober

De zaal liet weinig van Arend Jan Boekestijn heel. De VVD-er was één van de vier panelleden tijdens het debat van NRC Handelsblad en De Rode Hoed over de aangekondigde bezuinigingen op de kunstsubsidies en kwam zwaar onder vuur te liggen. De andere panelleden waren acteur Gijs Scholten van Aschat, museumdirecteur Benno Tempel en wethouder Carolien Gehrels. Gespreksleider was Joyce Roodnat. Een beetje ongelukkig was het des te meer voor Boekestijn, aangezien hij aanvankelijk niet eens was uitgenodigd om plaats te nemen in het panel. Hij verving Hans Hillen (CDA), die inmiddels een ministerspost bekleedt in het nieuwe kabinet en ongetwijfeld te druk was voor deze bijeenkomst. Terecht noemde Carolien Gehrels het dapper dat hij het strijdtoneel had durven betreden. Meer symphatieke steunbetuigingen bleven overigens de rest van de avond uit.

De zaal op de Keizersgracht was tot in de nok gevuld met betrokkenen die soms geëmotioneerd reageerden. Iedereen was bezorgd over de gevolgen van de aangekondigde bezuinigingen op kunst- en cultuursubsidies. Bas Heijne beet de spits af met een column waarin hij zich op inmiddels bekend wijze verweerde tegen een samenleving waarin de kunst als elitaire linkse hobby wordt weggeschoven. Net als bij sportvoorzieningen betaalt iedereen mee aan de kunst, maar zonder dat iedereen er iets mee hoeft te doen. Dus: afblijven van de subsidies! Roodnat legde het panel gedurende een kleine twee uur een aantal vragen voor die met gretigheid werden beantwoord. Wanneer het echt niet anders kon, dwong Roodnat sprekers tot zwijgen, maar verder liet ze weinig van zich horen. Een gemiste kans. Al weken gebeurt er van alles rondom de sector, in de media, op podia. In hoeverre sluit dit debat hierop aan? Welke acties staan er op stapel? En wat is de beste strategie? Daar had Roodnat iets over kunnen zeggen.

Het panel deelde, ook met de zaal, de heftige verontwaardiging over de botte bijl waarmee het kabinet de kunstsubsidies wil aanpakken. Met een bezuiniging van 200 miljoen euro en ook nog een verhoging van het BTW-tarief. Gehrels bracht vol ongeloof in herinnering hoe ze Mark Rutte eens heeft horen zeggen dat hij kunst en cultuur beschouwt als de R&D van de samenleving. ‘Daar is weinig van overgebleven’. Ze betreurde het gebrek aan belangstelling voor kunst en cultuur onder politici en pleitte voor terugkeer van het inhoudelijk debat in de Trêveszaal. Het ging overigens hard tegen hard op het podium. Scholten van Aschat confronteerde Boekestijn met de vraag hoe hij zich kon vereenzelvigen met de botte voornemens van ‘zijn’ VVD. Boekestijn legde uit dat ook hij meer geld wil voor de kunsten, maar geen overheidsgeld. ‘De marktkraan moet een stukje verder open’. Hij beweerde dat subsidies de kunsten kapot hebben gemaakt en het mecenaat hebben vernield. De oneliners volgden elkaar snel op. ‘Creatief talent kan zichzelf bedruipen’, was er ook één, en: ‘De sector moet de markt op’. De VVD-er bleef maar hameren op marktwerking en het fnuikende effect van subsidies op creativiteit. ‘Jullie moeten ophouden met alsmaar “au” te roepen, want die bezuinigingen gaan niet van tafel’. Van Aschat liep rood aan en leek te ontploffen toen hij dit hoorde. Hij reageerde furieus, zo ook het publiek. ‘F*ck toch op met je markwerking, man. Daar komen nu juist alle problemen in deze tijd vandaan. Je weet niet waar je over praat!’ De toon was gezet. Herhaaldelijk vlogen de twee elkaar in de haren. Totdat Boekestijn dreigde op te stappen. ‘U bent een geweldige acteur, maar een slechte debater’.

Als methode om de eigen inkomsten te verhogen noemde Boekestijn de invoer van prijsdifferentiatie. Rijke mensen kunnen relatief hogere entreegelden betalen, dan minder gefortuneerde mensen. Op bijval kon hij met dit voorstel niet rekenen. Gehrels reageerde boos: alsof de sector zelf niet professioneel genoeg is om over prijsbeleid na te hebben gedacht! Ze toonde zich zwaar teleurgesteld. Samen met acht grote steden had zij die dag in een brief aan de staatssecretaris van Cultuur Halbe Zijlstra geklaagd over het ontbreken van een visie achter het beleid. Het verhogen van het BTW-tarief noemt ze een inefficiënte maatregel omdat het de gewenste publieksgroei verhinderd. Boekestijn bleef zichzelf onverstoord herhalen: de subsidies hebben de sector gefnuikt. ‘Jullie hadden er tien jaar geleden al voor moeten zorgen dat het aandeel van eigen inkomsten zou toenemen’. Tempel en Van Aschat gaven met voorbeelden aan hoe ingewikkeld het is om het bedrijfsleven te overtuigen om geld te investeren. Volgens Tempel moet er bij de instellingen, de politiek maar ook het bedrijfsleven een mentaliteitsverandering plaatsvinden. In het buitenland doet Nederlandse cultuur het hartstikke goed, daar kan het bedrijfsleven veel meer van profiteren dan nu het geval is. ‘Bedrijven willen populaire namen horen en zijn niet geïnteresseerd in kwaliteitstoneel’, legde Van Aschat uit, ‘De limiet bij bedrijven is bereikt’. Het is en blijft bovendien lastig om een balans te vinden tussen de wensen van de markt en het grote publiek en die van de subsidiënt.

De weinig doordachte vergelijking die ‘de VVD-er’ herhaaldelijk maakte met de situatie in de Verenigde Staten werd door publiek én Van Aschat onderuitgehaald. De musea en de orkesten doen het er heel slecht, klonk het. ‘We wonen in Nederland en niet in de VS en we willen hier zeer zeker géén Amerikaanse toestanden’, kapte Van Aschat de politicus definitief af. Hij stelde voor strenger te selecteren in het kunstonderwijs en opperde de mogelijkheid om de prijs van bioscoopkaartjes te verhogen met een toeslag, bedoeld voor de productie van Nederlandse films. Ook klaagde hij: ‘Hoe heeft het zo ver kunnen komen dat elke gemeente zijn eigen schouwburg bouwt?’ De zaal viel hem bij.

In de loop van de avond gaf Boekestijn overigens op twee punten toe: net als Gehrels noemde hij het verhogen van het BTW-tarief improductief. Verder zag hij liever dat er dertig miljoen euro bij de publieke omroep wordt bezuinigd dan bij het Muziekcentrum van de Omroep. ‘Ik wil geen onherstelbare schade’. Een zucht van opluchting ging door de zaal. Iedereen wilde voor een moment aannemen dat Boekestijn de touwtjes in handen had. Achteraf doemt de vraag op wat de organisatie precies op het oog had met deze bijeenkomst. Het publiek, de columnist en drie van de vier sprekers lagen nagenoeg op één lijn. Hoeveel debat kan zoiets nog opleveren? Eén persoon kreeg de wind van voren: Arend Jan Boekestijn. Ook dat lag voor de hand.

Jack van der Leden

dinsdag 5 oktober 2010

Cultuur rekent op draagvlak

Vertegenwoordigers uit de gehele culturele sector hadden zich aangemeld voor de bijeenkomst Cultuur rekent op draagvlak in de kleine zaal van het Concertgebouw op 5 oktober. Op het programma stonden twee keynote speeches van medewerkers van de Amerikaanse advocacyorganisatie Americans for the Arts. CEO Bob Lynch en vice-president van Local Arts Advancement Randy Cohen, gaven inzage in hun werkwijze. Ze deden dat op een bijzonder enthousiasmerende en betrokken manier, die de aanwezigen overduidelijk aanstak. Het wachten is dan ook op een Nederlandse pendant, die het draagvlak voor cultuur hier ten lande kan verbreden en de belangen van de gehele sector naar buiten kan brengen.

De zaal was goed gevuld toen Simon Reinink, directeur van het Concertgebouw en moderator voor het ochtendgedeelte, de aanwezigen welkom heette. Na een korte inleiding door Margriet Leemhuis (ministerie van Buitenlandse Zaken) was het woord aan Bob Lynch. Hij begon met een persoonlijke noot over zijn eerste bezoek aan Amsterdam als driejarig jochie en onderstreepte het ontzag dat aan de andere kant van de Atlantische oceaan heerst voor de culturele rijkdom alhier. Aan de hand van een overzicht van de kunstgeschiedenis vanaf de eerste grottekeningen liet hij zien dat ondersteuning van de kunsten van alle tijden is. Ook de problemen waar de kunstsector tegenwoordig mee te maken hebben, zijn niet alleen van deze tijd. In Amerika is de historische relatie met de kunsten zo mogelijk nog problematischer. De invasie in 1492 was er in zijn woorden een van ‘non-arty people’. Kunst is in de USA altijd een individuele aangelegenheid geweest en geen verantwoordelijkheid van de staat. Daar lag een taak voor de advocacyorganisatie Americans for the Arts. Hun taak was de mensen er van te overtuigen dat kunst niet iets extra’s is. Doelstelling van de organisatie was ‘all of the arts for all of the people’. Uitgangspunt was dat iedereen daar beter van wordt. In tegenstelling tot wat er over het algemeen van de financiering van Amerikaanse kunstinstelling wordt gedacht, verdienen ze 60% van hun inkomsten zelf, 31% komt uit private financiering, waarbij donaties het grootste deel voor hun rekening nemen.
Lynch benadrukte dat zij vooral het belang van kunst als hulpmiddelen in andere sectoren onder de aandacht van betrokkenen brengen. Als de overheden of andere financierders niet te overtuigen zijn van het directe belang van kunst, proberen zij ze te overtuigen van het belang van kunst in het onderwijs, in internationale diplomatiek. ‘What local politicians think is important’. Kunst komt in hun top 8 van belangrijkste aandachtsgebieden niet voor, maar kan hier wel een ondersteunende rol in spelen. Het viel sowieso op in het verhaal van Lynch dat hij zich verplaatst in de belangen die bij de te overtuigen partij spelen. Daartoe is het ook van belang de juiste persoon in te schakelen om de doelgroep te overtuigen. ‘This is not Bob Lynch, but he finds them’. Zo kun je mensen in het bedrijfsleven beter benaderen via een collega uit het bedrijfsleven dan direct. Daarbij wordt gebruik gemaakt van gerichte acties. Zo is binnen het congres eenderde voorstander van financiering van de kunsten, eenderde wil nergens in investeren en eenderde heeft geen duidelijke voorkeur. Die laatste groep is van belang aan je zijde te krijgen. De eerste groep heb je al en de tweede is verspilde moeite. De lezing van Lynch was doorspekt met oneliners die de werkwijze van Americans for the Arts kernachtig weergaven, zoals ‘don’t wait for them to come to you, go to them’, ‘arts are used, but not acknowledged’, ‘art is a secret weapon that we kept too secret’. Inmiddels heeft zijn organisatie een wijdvertakt netwerk van betrokkenen die voor de belangen van de kunstsector inzetbaar zijn, zoals acteur Robert Redford, jazztrompetist Wynton Marsalis en popmuzikant John Legend. Het heeft de organisatie wel 25 jaar gekost voor zij dit netwerk op poten had gezet, maar de bevlogenheid van Lynch is er niet minder om geworden. Na zijn aanstekelijke lezing was er nog ruimte voor vragen en het publiek maakte daar in ruime mate gebruik van om nog wat details van de succesformule aan Lynch te ontlokken. Hij concludeerde dat met deze bijeenkomst een eerste stap gezet is. Het is nu van belang de juiste personen te benaderen en snel tot actie over te gaan.

Na de pauze was het woord aan Randy Cohen die inzage gaf in het ontstaan en het belang van de Arts Index. Americans for the Arts heeft deze index in het leven geroepen om meer zicht op de ontwikkelingen in de kunstensector te krijgen en die te gebruiken om het belang van de sector te onderbouwen. ‘Measure your treasures’, zo vatte Cohen het belang van de index samen. Cohen stak een even betrokken en levendig verhaal af als Lynch, terwijl bij hem de basis vooral uit cijfers bestond. Die cijfers gebruikte hij echter vooral om voorbeelden van succesverhalen uit de kunstensector te vertellen om meer publiek bij hun activiteiten te betrekken, zoals het ‘rusty orchestra’ project, waarbij een orkest een oproep aan iedereen die een muziekinstrument speelde deed om zich aan te melden om samen met het orkest een voorstelling te presenteren. De aanmeldingen waren zo overweldigend dat er zelfs meerdere voorstellingen gepland moesten worden. Voor het orkest was het spannend omdat zij tevoren geen enkel idee hadden of zich überhaupt wel amateurmusici aan zouden melden. Aan de andere kant benadrukte Cohen het feit dat de kunstensector ook een economische bedrijfstak is, ‘it’s an industry, it’s a business’. De index levert allerlei interessante gegevens op vooral wanneer je wat meer op de details in gaat. Zo blijken bedrijfsgiften de laatste jaren als gevolg van de crisis minder te worden. Van belang is echter vooral dat het nauwelijks meer vanuit filantropisch oogpunt gebeurt, maar vooral als vorm van sponsoring en bedrijfsmarketing.
Moderator van het middagprogramma Cas Smithuijsen, directeur van de Boekmanstichting, nodigde Cohen na zijn lezing aan te schuiven om met Jamilja van der Meulen van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de werkwijze van de Arts Index in gesprek te gaan. Hoewel zij haar best deed niet in een statistisch onderonsje met Cohen te gaan, was het gesprek voor niet-statistici niet altijd even interessant. Wel werd duidelijk dat het zo gemakkelijk nog niet is om vergelijkbare cijfers te verzamelen en die vervolgens in één index te verwerken.
Na een korte pauze reageerde Ilona Kish van het Europese forum voor kunst en erfgoed, Culture Action Europe, op de lezingen. Ze liet duidelijk merken jaloers te zijn op hetgeen Lynch en Cohen bereikt hebben, maar was evenzeer aangestoken door het enthousiasme dat beiden in hun lezing aan de dag legden. Een Europese evenknie van Americans for the Arts staat nog maar aan het begin. Onder de titel ‘We are more’ is Culture Action Europe een campagne begonnen om bij de Europese Unie meer geld voor de kunsten vrij te krijgen.

Tot slot deed een aantal vertegenwoordigers van Nederlandse private fondsen en organisaties verslag van hun werkwijze. Adriana Esmeijer vertelde over de manier waarop het Prins Bernhard Cultuurfonds te werk gaat, Marieke van Schaik nam de culturele activiteiten van de Bank Giro Loterij voor haar rekening, Huub Blankenberg sprak namens de Vereniging Rembrandt en Margot Gerené legde uit wat het Nederlands Uitburo zoal doet met de gegevens van hun publiek. Bob Lynch reageerde op de problemen waar de betrokkenen mee te maken hadden en drukte de aanwezigen op het hart, ‘focus on what you can do’ en niet op wat je niet kunt. En wanneer het woord lobby of advocacy niet goed bij je doelgroep ligt, dan is er altijd nog ‘decisionmaker education’. Beperk je bij het overtuigen van overheden en andere financiers niet tot een beperkt aantal argumenten, maar gebruik die argumenten die bij je doelgroep het meeste resultaat hebben.
Zoals hij al eerder op de dag zei is het begin er met deze bijeenkomst. Het is nu zaak snel tot actie over te gaan. Lynch en Cohen wisten hun bevlogenheid op de aanwezigen over te brengen. Met de kennis en ervaring van Americans for the Arts moet dat kunnen lukken. Uitgebreide achtergrondinformatie over sprekers en bijeenkomst is te vinden op www.boekmancommunity.nl. Daar is ook de mogelijkheid om verder te discussiëren.

André Nuchelmans

maandag 4 oktober 2010

Beter van Kunst

Op weg naar de conferentie Beter van Kunst in de Brakke Grond Amsterdam, klinkt de muziek van het Regionaal Seniorenorkest Midden-Brabant, dat met een zestigtal musici in een grote partytent het plein voor het theater vult. Nederland telt 8 miloen amateurkunstenaars, waarvan 5 miljoen mensen hun hobby - vaak is het een passie - wekelijks beoefenen, vertelt de directeur van Kunstfactor Tom de Rooij even later tijdens zijn openeningswoord. Een van de musici van het orkest, klarinettist Han Slotboom, illustreert dit. Spelen bij het orkest is haast een fulltime bezigheid, vertelt hij, die zijn leven sterk heeft verrijkt. ‘Toen mijn vrouw en ik in Hilvarenbeek kwamen wonen, kregen we er meteen zeventig vrienden bij.’
De conferentie vormde afgelopen donderdag 30 september de aftrap van het landelijk festival amateurkunst Kunstfactor Live! en liet zien ‘wat kunstbeoefening doet met mensen, en wat kunstparticipatie doet met de samenleving’. Kunst maakt slimmer, socialer, vindingdrijker en misschien zelfs gelukkiger, zo was de algemene conclusie van de dag.
De keynotespeech was van de Amerikaanse wetenschapper James Catterall, als hoogleraar urban schooling verbonden aan de Universiteit van Californië (UCLA). Hij schreef het boek Doing Well and Doing Good by Doing Art, waarvoor hij gedurende twaalf jaar 1200 jongeren met een ‘sociaal economische uitdaging’ volgde. De jongeren die onderwijs genoten op een kunstrijke school bleken aanzienlijk beter te presteren dan hun leeftijdgenoten op een kunstarme school: ruim 37 procent van de eerste groep tegenover 17,3 procent van de tweede groep behaalde een Bachelor-diploma. Ook op andere vlakken bleken zij beter te presteren en steviger in hun schoenen te staan. Het werd echter niet duidelijk in hoeverre het hier werkelijk om een causaal verband gaat: misschien speelt de schoolvoorkeur van ouders ook een rol en hangt die voorkeur weer samen met andere factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling van hun kinderen, zou je denken.
Catterall maakte voorts inzichtelijk en aannemelijk hoe bezig zijn met kunst, zowel actief als passief, de ontwikkeling van de hersenen in positieve zin beinvloedt. Met name, zoals bekend, in de rechterhersenhelft leggen regelmatig musiceren of toneelspelen ook een basis voor andere vaardigheden. Zo kunnen musici feilloos de emotionele intentie in een stem herkennen, beaamde ook wetenschapsjournalist Mark Mieras later op de dag in het discussiepanel. Toneelspelen, ofwel het spelen van een ander personage, vergroot ook in het dagelijks leven het inlevingsvermogen.
In het discussiepanel onder leiding van moderator Joost Karkhof (Kunststof TV) werd van diverse kanten belicht hoe mensen met kunst beter af kunnen zijn. Volgens Abdel Kader Benali geldt dit eerder voor lezers dan voor schrijvers. Schrijven, geïsoleerd en achter een beeldscherm, maakt eerder anti-sociaal, vertelde hij uit eigen ervaring. Terwijl romans als Eline Vere of toneelstukken als De getemde feeks de lezer een inkijk bieden in een andere historische periode of het innerlijk van een ander mens.
Heel concreet was het verhaal van Aaltje van Sweden van Stichting Papageno over het positieve effect van muziek op kinderen met autisme, die hierin een middel kunnen vinden om hun emoties te uiten. De ervaringen van Fons Diepenmaat en Marian van Binsbergen, respectievelijk theaterdocent en directeur van tbs-instelling de Van der Hoevenkliniek, zijn een eye opener. Van de gedetineerden die deze kunstrijke kliniek verlaten, valt slechts 2,3 procent terug in het oude gedrag tegenover de gemiddeld 20 procent bij andere tbs-instellngen en maar liefst 64 procent bij reguliere gevangenissen. Gedetineerden die maximaal en langdurig worden geconfronteerd met ‘gewoon gezond gedrag’, waaronder een aantrekkelijk aanbod van kunstzinnige activiteiten, bloeien op en nemen dit gedrag over, is hun ervaring.
Al lijken de verwachtingen van kunst soms hooggespannen, de conferentie maakt de vraag waarom er dan toch meer dan 200 miljoen op de rijksbegroting voor kunst bezuinigd moet worden des te schrijnender. Maar, zoals ook de Amsterdamse wethouder, Andrée van Es al aan begin van de conferentie benadrukte, dit alles zal de komende bezuinigingsoperatie niet tegenhouden.

Anita Twaalfhoven

vrijdag 24 september 2010

Kick-Off Stop de culturele kaalslag

In een volle Grote Zaal van De Balie in Amsterdam vond op vrijdag 24 september de kick-off van de actie Stop de culturele kaalslag plaats. FNV Kiem nam het initiatief voor deze actie tegen de aangekondigde bezuinigingen van 220 miljoen euro op de kunsten. Op de website van het initiatief hadden inmiddels 27.000 mensen de petitie ondertekend en er zouden er volgens gespreksleider Farid Tabarki elk uur 1000 bijkomen. De actiebereidheid was dan ook groot, maar het debat maakte duidelijk dat men het niet eens was of er actie gevoerd moest worden tegen de verwachte buitenproportionele bezuinigingen of tegen bezuinigingen an sich. Vanaf de kick-off wordt 5 dagen lang, voorafgaand aan theater- en muziekvoorstelling een statement voorgelezen, waarin de sector zich tegen de buitensporige bezuinigingen uitspreekt. Met het voorlezen van de tekst van het statement aan het einde van de bijeenkomst gaf Caspar de Kiefte, bestuurder van FNV Kiem, het startsein voor de actie. Dat hij daarbij een deel van de tekst oversloeg, gaf aan dat hij zelf ook nog naar de juiste woorden zocht voor een inspirerend startschot.

Drie statements leiden het debat in. Als eerste sprak Ramsey Nasr zijn gedicht/manifest Uit nutteloze noodzaak uit. Nasr sprak dit Manifest van Terschelling eerder uit bij de opening van Oerol, vlak na de Tweede Kamerverkiezingen. Vervolgens onderstreepte Carel Kraayenhof namens de Nederlandse Toonkunstenaarsbond het belang van cultuur. Jetta Klijnsma, cultuurwoordvoerder voor de PvdA in de Tweede Kamer, sloot de rij.

Na deze statements nam een aantal betrokken uit verschillende geledingen plaats op het podium. Stijn Schoonderwoerd, directeur van het Nationaal Ballet, beet het spits af. Hij hield de aanwezigen voor dat de mythes tegenwoordig niet alleen aan het podium waren voorbehouden, maar zich ook in de realiteit manifesteerden. Dat de toegangsprijzen omhoog kunnen was er een van, een andere is dat de instellingen die het niet goed doen de dupe van de bezuinigingen zijn. In de praktijk blijkt echter dat een verhoging van de toegangsprijzen een deel van het publiek zal verjagen. En de disproportionele bezuinigingen zullen het gehele kunstenbestel doen wankelen. Het publiek van het Nationaal Ballet bestaat niet uitsluitend uit de rijken, maar is een doorsnede van het Nederlandse publiek. Daar sloot actrice Halina Reijn zich bij aan. De aangekondigde bezuinigingen leiden juist tot kunst uitsluitend voor de elite. Mariko Peters, cultuurwoordvoerdster GroenLinks, kenschetste de plannen als een antibeschavingsoffensief en merkte op dat de sector eigenlijk alleen bij GroenLinks, de PvdA en de SP op steun kan rekenen. Beeldend kunstenaar Niek Verschoor vergeleek de huidige situatie met het rampjaar 1672: ‘het volk is redeloos, de regenten zijn radeloos en de kunsten zijn reddeloos’.
Econoom Pim van Klink verklaarde de huidige steun onder brede bevolkingsgroepen om op de kunsten te bezuinigen uit het feit dat de kunstensector tot nu toe altijd de dans wist te ontspringen terwijl op alle andere beleidsterreinen wel bezuinigd werd. Ook het subsidiebeoordelingssysteem dat vakgenoten de kwaliteit van de aanvragen beoordelen werkt een aversie tegen de kunsten in zijn ogen in de hand.
Voormalig cultuurwoordvoerder van de SP, Hans van Leeuwen, gaf aan dat een discrepantie tussen publiek en avantgarde van alle tijden is. Wat dat betreft lopen de kunsten voor op de rest van de bevolking. Hij pleitte er voor om actie te voeren tegen welke bezuiniging dan ook op de kunstensector. Het is toch al geen vetpot en in de ons omliggende landen is het vrij normaal om 1% van de begroting aan de kunsten te besteden. In Nederland is dit nog geen 0,5%. Niet iedereen sloot zich hier bij aan en gaf te kennen wel degelijk ook mogelijkheden te zien om te bezuinigen, maar niet op de schaal die nu de ronde doet. Stijn Schoonderwoerd durfde de stelling wel aan dat er in Nederland teveel aanbod is, er zijn teveel schouwburgen. De sector zou meer in het werk moeten stellen om zichzelf gezond te maken.
Jan Willem de Vriend, chef dirigent Orkest van het Oosten en vaste gast-dirigent van het Brabants Orkest, sprak vanuit zijn eigen ervaring over het belang van een orkest voor de directe omgeving. Dat ligt niet alleen in het feit dat de orkestleden musiceren. Velen zijn daarnaast betrokken bij het muziekonderwijs. Bezuinigingen op de orkesten zullen dus ook effect hebben op het muziekonderwijs. En de kunsteducatie is er al zo erbarmelijk aan toe. Als we kinderen niet leren kijken en luisteren, kun je ook niet verwachten dat ze later beeldende kunst of muziek op waarde schatten.
Daar kon het publiek zich wel in vinden. Het was dan ook terecht dat Mariko Peters opmerkte dat de kunstensector zich meer naar buiten moet richten. Ze moet zich verbinden met andere sectoren om haar belang en draagvlak te onderstrepen. Met alleen het vaste publiek kom je er niet om de bezuinigingen te ontlopen. Veel betrokkenen gaven aan niet te begrijpen dat juist de VVD zo’n groot voorstander van de buitenproportionele bezuinigingen op de kunstsector is. Raden van bestuur en adviesraden worden juist bevolkt door mensen met die politieke signatuur. De afspraak was dan ook snel gemaakt om deze personen te bewegen bij hun partij het belang van de kunstsubsidies kenbaar te maken. Volgens econoom Van Klink moet bij daarbij niet het economisch maar het intrinsieke belang van de kunsten onder de aandacht worden gebracht.
Iedereen was het er over eens dat er iets moest gebeuren, maar wat? Halina Reijn stelde voor de BN-ers in stelling te brengen. Stijn Schoonderwoerd wees de aanwezigen op de korte tijd die vermoedelijk resteerde tot het regeerakkoord. Hij pleitte er voor de acties onder te verdelen in korte- en langetermijn. Een rondgang langs de eigen VVD-achterban behoorde tot de eerste actie. Als de bezuinigingen dan toch een feit blijken, moet de sector zelf met voorstellen komen, mee beslissen. Op lange termijn dient de sector een groter maatschappelijk draagvlak te creëren. Vanuit de zaal werd geopperd om alle culturele instellingen een week lang dicht te gooien. Dan zou iedereen pas merken wat ze missen! Na nog enkele slotvragen en –opmerkingen vanuit het publiek gaf de gespreksleider het woord aan Caspar de Kiefte. Deze verklaarde dat het hem goed deed om te zien dat de actiebereidheid er is en dat nu tot de volgende stap overgegaan kon worden. Die stap betrof het statement dat vanaf deze avond voorafgaand aan elke voorstelling voorgelezen zou worden. Doordat De Kiefte vervolgens bij het voorlezen van het statement een deel van de tekst oversloeg, ontkrachtte hij de actie voor een deel. Het zei echter ook iets over de inhoud van het statement: van een creatieve sector zou je een steviger en inspirerender statement verwachten dan de ambtelijke tekst die De Kiefte gedeeltelijk voorlas. De bijeenkomst maakte duidelijk dat de kunstensector bereid is actie te voeren, maar hoe en precies waarvoor daar was men het nog niet over eens.

André Nuchelmans

dinsdag 7 september 2010

De keuze van de kijker: noodzaak of noodgreep?

Het Fonds Podiumkunsten, Theater Instituut Nederland en Muziek Centrum Nederland organiseerden dinsdag 7 september tijdens het Nederlands Theater Festival (TF) een aflevering van de debatreeks ComMotie. Aanleiding voor het debat was het initiatief van Adelheid Roosen, juryvoorzitter van het TF om een wijkjury in te voeren die ook een beste theatervoorstelling kiest. In een afgeladen Koninklijke Foyer van de Amsterdamse Stadsschouwburg gaf gespreksleider Jörgen Tjon A Fong een korte inleiding op het debat, waarna hij keynote speaker Baba Israel (Contact Theatre Manchester) introduceerde.

Israel begon met een korte persoonlijke geschiedenis. Zijn ouders waren verbonden aan het Living Theatre. Zelf startte hij zijn carrière in de kunsten als hiphopper/human beatbox. Contact met het publiek en het buiten de standaard structuren opereren waren hem dus met de paplepel ingegoten. Sinds één jaar is hij verbonden aan het Contact Theatre in Manchester, een theater dat zich specifiek op een jong publiek richt. Israel gaf aan hoe hij het publiek bij zijn programmering probeert te betrekken. Hij probeert allereerst jonge artiesten te ontwikkelen door ze in de programmering op te nemen. Daarnaast geeft hij jongeren een belangrijke rol door ze bij de programmering te betrekken. Dit gaat via zogenaamde pitch parties, waarbij een jong programmeerteam bestaande uit 4 geselecteerde jongeren luisteren naar de voorstellen van artiesten en hun voorkeur kenbaar maken. Daarnaast speelt het publiek ook een belangrijke rol bij het bepalen van de kunstinhoudelijke visie van het theater. Zo krijgt het theater een bepaalde relevantie voor de stad. Een gemêleerd publiek komt op de voorstellingen af. Maar het theater biedt meer. Het is een kunstwerk op zichzelf. Zo zijn er installaties in de ruimtes buiten de zalen te zien. Uiteindelijk is het wel de artistiek directeur die de programmering bepaalt, maar de keuze van het publiek en de jongeren wordt daarin nadrukkelijk meegenomen.
Dat hij buiten de geëigende structuren denkt en handelt, illustreerde hij met een voorbeeld van een zogenaamde unconference. Dit is een bijeenkomst zonder agenda en zonder dat tevoren bekend is wie in het programma is opgenomen. Het geheel werd in 36 uur real time georganiseerd. Spontaniteit speelt een belangrijke rol bij dergelijke bijeenkomsten.

Vervolgens stelde Tjon A Fong het volgende panel aan de zaal voor. Adelheid Roosen gaf samen met twee van de juryleden uit de wijkjury uitleg over de werking van dit initiatief. 11 Vrouwen uit Amsterdamse wijken zagen in een jaar 25 theatervoorstellingen. Deze werden na afloop besproken onder begeleiding van een dramaturg. Deze gaf de vrouwen ook aanwijzingen om tijdens de voorstellingen op bepaalde details, zoals de belichting te letten. Beide juryleden gaven aan over een drempel gehaald te zijn. In hun land van herkomst (Italië en Griekenland) gingen zij wel naar het theater, maar hier was toch vooral de taal die hen daarvan weerhield. Onduidelijk was op welke basis de juryleden gekozen waren. Toen de gespreksleider aan Roosen vroeg wat zij voor een doel met dit initiatief had, gaf deze aan niet in doelen te denken. 'Het kwam in me op en daar zat verder niets iets achter.' Wel zorgde het voor onverwachte confrontaties. Zo zat Roosen eens achter een jurylid die tijdens de voorstelling rustig zat te bellen met het thuisfront. Roosen zag zich vervolgens voor het dilemma geplaatst om daar al dan niet op te reageren. Het maakte haar duidelijk dat de heersende waarden en normen niet altijd de enige en juiste zijn.
Uiteindelijk selecteerde de wijkjury de voorstelling Branden voor het Theater Festival. Ook gaf Roosen aan zich te ergeren aan de constante vragen over dualiteit. 'Er wordt altijd uitgegaan van tegenstellingen, terwijl je het ook als bewegingen kunt zien. Ontmoetingen resulteren altijd in iets nieuws.' Het initiatief van de wijkjury is te zien 'als de stad die haar gezicht naar de wijken toekeert.' Hierop merkte Tjon A Jong terecht op dat hij het toch eerder andersom zag: de wijkjury werd naar de stad gehaald. Wat betreft het thema van het debat werd ook niet duidelijk welke rol het publiek, behalve het opnemen van een voorstelling op voordracht van de wijkjury, in de programmering speelt of zou kunnen spelen.

Na dit gesprek verlieten de twee leden van de wijkjury het podium en maakten plaats voor Joost Heijthuijsen, directielid van het independent culture festival Incubate, en Rabiaâ Banlahbib van Kosmopolis Den Haag. Beiden gaven aan hoe zij het publiek bij de programmering betrekken. Vooral Heijthuijsen gaf aansprekende voorbeelden waarbij intensief gebruik wordt gemaakt van nieuwe netwerken op het internet als Facebook en Hyves. Niet alleen het publiek wordt bij Incubate actief bij het festival betrokken, ook de artiesten. ‘Waarom zou ik zelf alle bio’s bij elkaar gaan zoeken, als die artiesten het kant en klaar op hun MySpace of Facebook pagina hebben staan’, zo redeneerde hij. Het programmaboek op internet wordt dan ook de artiesten zelf samengesteld en aangevuld. Banlahbib werd ingeleid door een filmpje van een project in Den Haag waarbij acteur bij de mensen thuis een voorstelling gaven, Theater aan huis. In mijn ogen eerder een voorbeeld van Community Art dan van het betrekken van publiek bij de programmering. Wel gaf zij aan dat Kosmopolis allerlei initiatieven ontwikkelt om bevolkingsgroepen die normaal niet naar voorstellingen gaan daarin te interesseren. Nadat Israel bij het panel aanschoof ontstond er een levendige discussie met de zaal. Hierbij kwamen vooral de marketing en het gebruik van het gebouw aan de orde. Veelvuldig was de wens te horen om meer gebruik van het gebouw te maken. De gebouwen moeten op een andere manier worden benut, ze zijn tenslotte van iedereen, dus moet iedereen er ook gebruik van kunnen maken. Heijthuijsen en Israel gaven diverse voorbeelden van hoe er out of the box gedacht kan worden in deze context. Op de vraag of het betrekken van het publiek bij de programmering nu nut of noodzaak is, kregen de bezoekers van het debat uiteindelijk geen antwoord, wel werden er inspirerende voorbeelden gegeven van hoe een nieuw en jong publiek bij het theater betrokken kan worden. Jongere programmeurs doen dit al als vanzelfsprekend en zijn ook meer in moderne netwerken ingevoerd. Dit doet vermoeden dat het slechts een kwestie van tijd is. Maar staan de culturele vestingen voor het zover is, al open voor de geopperde initiatieven om een breder en jonger publiek bij het theater te betrekken?

André Nuchelmans

UvA Boekensalon. Drie 'boekenvaksters' debat

Het driedaagse boekenevenement Manuscripta in Amsterdam bood maandag 6 september in de namiddag plaats aan de UvA Boekensalon, het ‘Drie “boekenvaksters” debat’. De salon wordt maandelijks georganiseerd door Bijzondere Collecties van de UvA. Normaal gesproken vindt het plaats in het Museumcafé van het Allard Pierson Museum en Bijzondere Collecties aan het Turfdraagsterpad in de hoofdstad. Ter gelegenheid van de opening van het boekenseizoen was uitgeweken naar het Transformatorhuis op het Westergasfabriekterrein. In tegenstelling tot de aankondiging in het programmaboekje van Manuscripta, ‘Komen vrouwelijke uitgevers voldoende aan bod?’, was het onderwerp van de boekensalon niet de rol van vrouwen in het boekenvak. Waarom het plan was gewijzigd bleef vreemd genoeg buiten beschouwing. Bovendien ontbrak Lisa Kuitert, zij stond aangekondigd als panellid. Aanwezig waren: uitgever en literair journaliste Lidewijde Paris, uitgever Eva Cossee, Aartje Koster (directeur Selexyz Scheltema Almere) en Garrelt Verhoeven (hoofdconservator van Bijzondere Collecties van de UvA). Gespreksleider was Lennart Booij.
Als het niet over de rol van vrouwen ging, waar ging het dan wel over? Digitalisering en archivering bleken de sleutelwoorden. Aandacht was er voor de gevolgen van digitalisering voor het boekenvak en voor archiefbeheer, in het bijzonder met het oog op de Bibliotheek van het Boekenvak. Deze collectie is gewijd aan de productie, verspreiding en handel van het boek en is ondergebracht bij Bijzondere Collecties (BC). Verhoeven deed een oproep aan uitgevers om hun archief, auteurscorrespondentie, fondscatalogi, maar ook promotiemateriaal af te staan aan BC. Maar wie schrijft er nu nog een brief? En wat te doen met digitale bronnen, e-mails, bestanden? Wie archiveert ze, hoe doe je dat, hoe moet je ze ontsluiten? Daar wordt bij BC druk over nagedacht. De huidige archieven worden de komende vijf jaar alvast gedigitaliseerd. Ook geven ze bewaaradviezen aan uitgevers en schrijvers. Maar uitgevers hebben er helaas amper tijd voor, aldus Cossee en Lidewij. Ze vinden het wel enorm belangrijk en ondersteunen BC. De collectie geeft immers een rijk en inspirerend beeld van ontwikkelingen in het boekenvak sinds de 17e eeuw. Paris vertelde enthousiast over haar betrokkenheid bij de ‘redding’ van het archief van Querido. Cossee vroeg zich af wat te doen met de oude, in het verleden bekroonde, website van de uitgeverij, zodra de nieuwe website in gebruik wordt genomen. Het is toch jammer wanneer dit zomaar verdwijnt? Wat de opkomst van het e-book betreft werden positieve mogelijkheden belicht. Aartje Koster van Selexyz Almere is niet bang voor het e-book. Zij voorziet dat de boekhandel in de nabije toekomst naast boeken, ‘want die zullen nooit verdwijnen’, en e-books, ook nevenproducten gaat aanbieden, zoals ipads. En hopelijk komt er eindelijk weer meer aandacht voor het mooi verzorgde, gedrukte boek. Daar sloot iedereen zich bij aan. Cossee legde nog uit dat niet alleen bij het gedrukte boek maar ook (of juist) bij het gedigitaliseerde boek de opmaak en typografie belangrijk zijn. Kort werd gepraat over ingewikkelde aspecten als auteursrecht en beveiliging. Mensen bieden zelfs eigenhandig gescande boeken aan op marktplaats.nl, verzuchtte Cossee. Beveiligen is gewoonweg niet mogelijk.

Jack van der Leden

zondag 29 augustus 2010

Paradisodebat: Kunst en cultuur: het investeren waard?

Donkere wolken hadden zich toepasselijk samengepakt boven het hoofdstedelijke Paradiso voor het jaarlijkse Paradisodebat ter afsluiting van de Uitmarkt. Onder het thema Kunst en cultuur: het investeren waard? liet een aantal relatieve buitenstaanders en betrokkenen hun licht schijnen over de betekenis van kunst voor de samenleving en gingen Hans Waege (directeur van het Rotterdams Philharmonisch Orkest), Axel Rüger (directeur van het Van Gogh Museum) en Pierre Audi (directeur van het Holland Festival en De Nederlandse Opera) het debat aan met politici van de grootste partijen. Grote afwezige was de PVV, die voorstander is van ongekende ingrepen in de kunstsubsidies. In NRC Handelsblad en de Volkskrant verschenen voorafgaand aan het debat in de kunstbijlages al bijdragen over de mogelijke consequenties van de aanstaande bezuinigingen. Uit het debat kwam naar voren dat de kunstensector zich niet aan de bezuinigingen wil onttrekken en dat er wel degelijk nog efficiënter gewerkt en de organisatie verbeterd kan worden. Op de vraag waarom in de kunstensector buitenproportioneel bezuinigd zal gaan worden, bleven de betrokken politieke partijen (VVD en CDA) het antwoord schuldig.

Ad ’s-Gravesande, voorzitter Kunsten ’92, opende het debat al met de mededeling dat het geen leuke middag zou worden en schetste een beeld van de consequenties van de aangekondigde bezuinigingen van 200 miljoen euro. Als de erfgoed- en museumsector en de openbare bibliotheken ontzien worden, zullen de podiumkunsten en beeldende kunsten het met 30% minder moeten doen. Bastiaan Vinkenburg van bureau Berenschot gaf de resultaten van een onderzoek naar de economische betekenis van de kunsten. De resultaten bevestigden de conclusies uit eerder onderzoek dat de kunstensector niet alleen direct maar ook indirect economisch rendabel is. Ook was onderzocht hoe de aangekondigde bezuinigingen gerealiseerd konden worden. De kaasschaafmethode bleek daarbij geen optie, er moeten keuzes gemaakt worden. Het onderzoek is te vinden op de www.kunsten92.nl en www.berenschot.nl.
Na Vinkenburg namen 4 sprekers het woord die het belang van de kunsten vanuit verschillende invalshoeken onder woorden brachten. Zef Hemel, stadsplanner en adjunct-directeur van de Dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam benadrukte het belang van kunst en cultuur in de aantrekkelijkheid en de uitstraling van steden. In zijn ogen moest er dan ook niet langer van subsidies maar van investeringen gesproken worden. Eric Eerdenburg, directeur Lowlands en directielid van Mojo Concerts schetste het belang van het Nederlandse clubcircuit voor vernieuwing en experiment in de popmuziek. De popsector vormt een uitzondering op andere sectoren in die zin dat er geen individuen of groepen gesubsidieerd worden maar de infrastructuur. Hoewel de sector weinig subsidie krijgt en veel eigen inkomsten genereert, komt het ontwikkelen en de doorstroming van talent met het wegvallen van subsidies in het geding. De sector zou wel als inspiratiebron voor andere sectoren kunnen dienen waar het gaat om de verwerving van eigen inkomsten. Vervolgens was het woord aan Jos Vranken, directeur van het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen. Hij verwoordde de betekenis van kunst en cultuur voor toerisme en andersom. Uit onderzoek blijkt dat kunst en cultuur een belangrijke reden voor toeristen is om Nederland te bezoeken. Culturele toeristen geven bovendien meer geld uit dan de doorsnee toerist. Alexander Rinnooy Kan, voorzitter van het Prins Bernhard Cultuurfonds, benoemde tenslotten de do’s en don’ts voor de kunstensector in het huidige klimaat. Van belang is vooral om het economisch belang te onderkennen, maar tegelijkertijd te laten weten dat kunst en cultuur ook andere effecten hebben. Wat de sector vooral niet moet doen is de bezuinigingen als onuitvoerbaar te kenschetsen. De sector moet onderzoeken waar mogelijkheden voor bezuinigingen zijn en zich voorbereiden. Ook een kaasschaafdebat is uit den boze. De sector moet meer naar buiten treden met argumenten en wijzen op dwarsverbanden met andere sectoren.
Hierna namen Hans Waege, Axel Rüge en Pierre Audi plaats op het podium. Debatleider Twan Huys legde hen een aantal vragen voor. De aanwezige cultuurwoordvoerders van PvdA (Jette Klijnsma), D66 (Boris van der Ham), SP (Jasper van Dijk), GroenLinks (Mariko Peters), VVD (Mark Harbers) en bij afwezigheid van Joop Atsma, Nicolien van Vroonhoven voor het CDA, reageerden op de directies en elkaar.
Twan Huys vroeg de directeuren naar de consequenties van een bezuiniging op de rijkssubsidie van 20%. Het RPhO zou nog meer op de bezetting, die al miniem is, moeten bezuinigen, Axel Rüger zou het op de programmering verhalen waarbij vooral het aanbod voor de Nederlandse bezoeker in het geding zou komen. Pierre Audi gaf aan dat de hele organisatie opnieuw gestructureerd moest worden. De directeuren gaven aan het niet meer dan als vanzelfsprekend te beschouwen dat als er landelijk bezuinigd moet worden ook de kunsten hier hun steentje aan bijdragen. De aangekondigde bezuinigingen van 20% op het totale cultuurbudget hebben echter als consequentie dat de gehele sector ontwricht raakt. De betrokken politici van CDA en VVD deden zoals te verwachten was geen uitspraken over mogelijke scenario’s, al gaf Mark Harbers wel wat voorbeelden waar de 200 miljoen vandaan zou kunnen komen. De cultuurkaarten voor middelbare scholieren konden afgeschaft worden, aangezien de ouders ook de boeken al vergoed kregen. Daarnaast zag hij de WWIK als mogelijkheid. Ook zou het aantal landelijk gesubsidieerde orkesten van 13 naar 11 teruggebracht kunnen worden, konden culturele instellingen meer dan 30% eigen inkomsten genereren en kunnen de inkomsten uit entree omhoog.
Ruben Maes, bureau Maes/Ockhuijsen, vertelde op uitnodiging van Huys iets over het overleg dat binnen de kunstensector gaande is over een reactie op de aangekondigde bezuinigingen. Ook hieruit kwam naar voren dat de sector wel degelijk wil nadenken over bezuinigingen, maar dat de 20% waarvan vooralsnog sprake is, buitenproportioneel is. Vooralsnog is er echter nog geen sprake van een reactie vanuit de politiek. Vanuit de zaal en vanaf het podium werd ook ingebracht dat verdere bezuinigingen onmogelijk zijn bij een gelijkblijvend takenpakket. De sector verwacht van de overheid meer duidelijkheid over wat er dan verwacht wordt. Diverse aanwezigen vroegen zich ook af wat de rol van de Raad voor Cultuur in de huidige situatie zou moeten zijn. Boris van der Ham, D’66, gaf aan dat de sector wel erg lijdzaam alles op zich af heeft laten komen. Harbers, VVD, verwees naar het debat van vorig jaar, waarbij de VVD al had aangegeven ingrijpende bezuinigingen op de kunstensector voor te staan. De sector heeft daar echter in het geheel niet op gereageerd of geanticipeerd. Maar zoals het debat duidelijk maakte is daarin inmiddels verandering gekomen.

André Nuchelmans

dinsdag 22 juni 2010

Macht + invloed: kunst - ideologie - netwerken - politiek

Ter afsluiting van de minor Kunstbeleid binnen de studie Algemene Cultuurwetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen organiseerden de deelnemers een symposium. Deze vijfde keer dat het symposium plaatsvond stond het in het teken van macht en invloed. Docent Vincent Meelberg gaf een inleiding waarin hij de Boekmanlezing van Carolien Gehrels aanhaalde waarin zij pleitte voor meer bemoeienis van de politiek met de kunsten. Hij zette uiteen dat kunst nooit vrij is van politieke invloed. Jaren is het zelfs ingezet als propagandamiddel van de machthebbers om hun macht te onderstrepen. Bovendien is de overheid een van de grootste financiers van kunst. Door geld te oormerken voor de kunsten is er al sprake van invloed.

Binnen het thema macht en invloed onderzochten 7 groepjes studenten telkens een onderwerp. Ze brachten het onderwerp in kaart, interviewden betrokkenen en besloten met een beleidsadvies. De thema’s die aan de orde kwamen waren achtereenvolgens canonvorming, lobbyen, politiek en ideologie, kunstprijzen, kringvorming, uitsluiting, en sponsoring & mecenaat.
De eerste presentatie was Canonvorming: een onderzoek naar macht en invloed achter de canon. De studenten die dit onderwerp hadden gekozen, onderzochten de totstandkoming van drie canons. Ze onderzochten hoe de commissies tot stand waren gekomen. Alle commissieleden bleken bekend bij de organisatie van de canon, wat inhoudt dat ze tot het netwerk behoorden. Eén commissie heeft specifiek geprobeerd een balans te vinden tussen de leden, terwijl een andere commissie door de voorzitter bij elkaar werd gezocht. Terwijl de commissies duidelijk uit het netwerk van de betreffende organisatie waren gerekruteerd, bleef men benadrukken dat het onafhankelijke commissies waren. Ook kwamen de studenten er achter dat een afwijkende mening binnen de commissies niet toegelaten werd. De commissieleden achtten zichzelf deskundig op het terrein van de desbetreffende canon en plaatsten zich zo tegenover het publiek dat als niet-deskundig gezien werd. Zo bleef het vaststellen van een canon binnen de eigen kring, waardoor de deskundigheid bevestigd werd en was er geen publieke inbreng.
Onder de titel Lobbyen en gelobbyd worden: een analyse van het Rijnboogproject onderzocht een aantal studenten de manieren en momenten waarop tijdens dit project gelobbyd werd. Het Rijnboogproject is een grootschalig project in Arnhem waar ook een kunstencluster in gepland was. De studenten analyseerden de ontwikkeling van het project en wanneer en door wie er gelobbyd is. De gemeente trok voor het project een gerenommeerd architect aan, die een grootschalig plan maakte. Volgens de eerste planning had het allang gestart moeten zijn, maar het is nog steeds niet begonnen. Ze concludeerden dat de gemeente beter eerst met de betrokken partijen had kunnen overleggen. Nu werden betrokkenen geconfronteerd met een megalomaan plan dat vanaf het begin weerstand opwekte. De besluitvorming van het project was bovendien niet transparant. Een laatste advies was dat het beter is om vanuit het algemeen belang te lobbyen dan vanuit eigenbelang.
De totstandkoming van de cultuurparagraaf van het verkiezingsprogramma van de PvdA was het thema van de presentatie Sociaal-democratie ‘light’? Binnen de manier waarop het verkiezingsprogramma tot stand kwam signaleerden de studenten een aantal spanningsvelden (partijbestuur vs de leden en ideologie vs praktijk). De uiteindelijke cultuurparagraaf was zo algemeen geformuleerd dat er nog een amper een rol voor de ideologie was. Die klonk alleen door een algemene termen als een ‘brede toegankelijkheid’. Het ontbrak in de cultuurparagraaf aan diepgang. Normatieve vragen (langetermijn) waren vervangen door managementproblemen (kortetermijn). Bovendien bleek een persoon in alle besluitvormingsmomenten aanwezig te zijn. De conclusie was dan ook dat een ideale democratie niet haalbaar is en dat de inspraakmogelijkheden niet optimaal benut worden.
De vierde presentatie ging over de Volkskrant Beeldende Kunst Prijs (VBKP): professionaliteit binnen de juryvorming en het juryberaad. Een kunstprijs heeft de macht een kunstenaar te maken. Deze macht ligt met name bij de jury. Op welke criteria wordt een jury gekozen en hoe verloopt het juryberaad? Bij de VBKP dragen scouts de genomineerden voor, de jury bepaalt de uiteindelijke winnaar. Doordat verschillende partijen bij de organisatie betrokken zijn en de jury de genomineerden niet voordracht wordt de schijn van subjectiviteit weggenomen. Telkens weer wordt benadrukt dat vakkennis en professionaliteit bij de juryleden voorop staan. Doordat de prijs echter nog jong is, is de status van de prijs nog relatief laag. De onderzoekers constateerden een algeheel gebrek aan documentatie bij de prijs zelf, zo was er geen beleidsplan waarin de gang van zaken beschreven was.
Kringvorming is een relatief nieuw begrip, het is een vorm van samenwerking waarin belanghebbenden zich verenigen. De onderzoekers welke factoren bepalend zijn voor een succesvolle samenwerking. Ze deden dit aan de hand van twee voorbeelden van kringvorming: de Raad van 12 en Kunst van Vooruitzien. Deze organisaties onderscheiden zich van lobbyorganisaties doordat zij meer gericht zijn op het uitwisselen van informatie. Uit literatuuronderzoek hadden de studenten een aantal kenmerken gedestilleerd die zij aanvulden met kenmerken uit hun eigen onderzoek.
Het tegengestelde van kringvorming is uitsluiting. Onder de titel Cultuur voor iedereen? onderzocht deze groep de oorzaken van de achterblijvende cultuurparticipatie van 4 groepen allochtone Nederlanders: Turken, Marokkanen, Antilianen en Surinamers. Ze onderzochten het beleid om cultuurparticipatie onder deze groepen te stimuleren en vergeleken die met cijfers over cultuurparticipatie en gegevens uit onderzoek om het achterblijven te verklaren. Daarbij viel op dat het cultuurbegrip teveel op het westen is gericht, dat er te weinig integraal beleid wordt gevoerd en dat er te veel aandacht is voor een ‘gebrek’ als verklaring, zoals laag opleidingsniveau. Bovendien viel het de onderzoekers op dat cultuur slecht toegankelijk is. Zo gaan muziekscholen niet naar de mensen toe om leerlingen te verwerven. Het blijkt daarnaast een inflexibele sector. Kaartjes moeten ruim tevoren gekocht worden. Redenen waarom de onderzochte groepen mogelijk achterblijven in participatie.
De laatste groep onderzocht cultuurmecenaat. Het werd gedefinieerd als het structureel belangeloos geven van geld/objecten aan kunst en cultuur. Na een kort historisch overzicht van cultuurmecenaat gingen ze in op de aandacht van de overheid om cultuurmecenaat te propageren. Onderzoek naar de manier waarop in het veld tegen cultuurmecenaat aangekeken werd gelegd naast het beleid, leverde een aantal verrassende bevindingen op. Zo is er in het veld onduidelijkheid over de term en wordt het verward met sponsoring en giften. Er is te weinig onderzoek naar het programma Cultuurmecenaat van de overheid. Het heeft 4 jaar gelopen en is niet geëvalueerd. Bovendien was het beleid vooral gericht op de culturele instellingen en niet op de potentiële mecenassen. Ook constateerden de onderzoekers dat Nederland niet de juiste cultuur heeft voor het mecenaat.

Na een korte reactie op de presentaties door Liedeke Plate, universitair docent Genderstudies en Algemene cultuurwetenschappen, kondigde docent Edwin van Meerkerk de top 50 van Nederlandse kunstpausen aan. Ter gelegenheid van dit eerste lustrum hadden alle studenten gegevens verzameld over besturen, adviescommissies en wat al niet meer in de culturele sector. Dit was ingevoerd in een systeem dat aan verschillende functies een waardering koppelde en zo tot een top 50 kwam. En die ziet er heel anders uit dan je zou verwachten. De kunst- en cultuursector blijkt een redelijk geïsoleerde sector. Er is weinig kruisbestuiving met andere sectoren en er zijn relatief veel vrouwen actief. Veel mensen uit de top 50 hebben uitsluitend functies in het culturele veld. Toch was de top 3 weer een typische blankemannenaangelegenheid: 1. Hans van Beers, 2. Geurt Grosfeld en 3 Henk Pröpper. De gehele top 50 is eerdaags beschikbaar via www.ru.nl/symposiumkunstbeleid waar ook meer informatie over het symposium is te vinden.

De onderwerpen die in de presentaties aan de orde kwamen, zijn een voor een interessante onderwerpen die in een scriptie verder uitgewerkt zouden kunnen worden, door meer voorbeelden in het onderzoek te betrekken of door nog dieper op het onderwerp in te gaan. Daar bood deze minor nog niet voldoende ruimte voor, toch toonden alle studenten een nieuws- en leergierigheid die het nodige voor de toekomst doet vermoeden. In een aantal gevallen was interessante informatie boven water gehaald en waren betrokken tot opvallende openheid verleid. Een symposium (en minor) dat ook zeker de moeite waard is voor studenten van andere universiteiten die zich in het kunst- en cultuurbeleid willen verdiepen.

André Nuchelmans

vrijdag 18 juni 2010

Boekmandebat: International festival co-operation: a must in many ways.

Naar aanleiding van het verschijnen van het zomernummer van Boekman (83) met als thema festivals organiseerde de Boekmanstichting samen met het Holland Festival en CultuurCollege op 15 juni in Carré een debat over internationale coproducties op festivals.

Cas Smithuijsen, directeur van de Boekmanstichting en auteur van de epiloog in het festivalnummer van Boekman, hield een inleiding over de internationalisering van het kunstfestivalbestel en het gebrek aan financiële ondersteuning van artistieke coproducties vanuit de Europese Unie (EU). Waar het bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van de Airbus wel vanzelfsprekend was dat daar vanuit de EU gelden naar toe gaan, is dat bij internationale samenwerking binnen Europa door kunstfestivals nog lang niet normaal. Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn steeds gebruikelijker, terwijl de financiering daarvan door de EU door allerlei regelgeving beperkt wordt. Hij pleitte voor een opwaardering van de factor artistiek hoogwaardige kwaliteit binnen de regelgeving, waardoor financiële ondersteuning vanuit de EU voor hoogwaardige coproducties van kunstfestivals mogelijk wordt. Die zijn niet alleen een visitekaartje binnen Europa maar ook daarbuiten. De volledige lezing van Smithuijsen is te vinden op de site van de Boekmanstichting.

Na deze inleiding stelde moderator Constant Meijers (hoofdredacteur TM) de festivaldirecteuren die aan het debat deelnamen voor. Op het podium zaten Annet Lekkerkerker (Holland Festival), Loughlin Deegan (Ulster Bank Dublin Theatre Festival) en Erik Söderblom (Helsinki International Festival). Onderwerp van gesprek was nut en noodzaak van internationale festivalsamenwerking. Meijers viel direct met de deur in huis en vroeg de directies naar die noodzaak. Lekkerkerker gaf aan dat het zonder internationale samenwerking niet meer lukt om bepaalde producties mogelijk te maken. Ze zijn gewoonweg te duur geworden voor één festival. Daarnaast zijn er ook artistieke redenen om door samenwerkingsprojecten nieuwe ontwikkelingen een kans te geven. Deegan vulde hierop aan, dat festivals pas na de Tweede Wereldoorlog zijn ontstaan als een soort van artistieke Marshallhulp, de reden om samenwerking was destijds dus ook ideologisch. Vanuit Helsinki wordt het daarnaast gezien als een mogelijkheid om te netwerken en een internationale markt te bereiken. Söderblom positioneerde zich tijdens het debat enigszins geïsoleerd aan de rand van Europa, waarbij het belang van internationale samenwerking zich vooral manifesteert in een groter internationaal aanbod in Finland. Daarnaast kunnen Finse acteurs op die manier ook internationale kennis en ervaring vergaren. Meijers vatte het samen als noodzakelijk voor distributie en zichtbaarheid.
Logische volgende vraag was of er eigenlijk wel sprake is van een Europese identiteit, een wij-gevoel? Lekkerkerker haalde Prinses Máxima aan die zei dat er niet één Nederlandse identiteit is, maar vele. Van een Europese identiteit kan dan evenmin sprake zijn. Het ligt er maar aan van waaruit je het bekijkt riposteerde Deegan. Als hij in Azië is, voelt hij zich Europeaan en in Frankrijk is hij meer Ier. Kunst ontstaat toch altijd op lokaal niveau, voegde Söderblom daar aan toe. Maar het kan net als de airbus opstijgen en zo internationale uitstraling krijgen. Kunstenaars zijn over het algemeen ook erg mobiel, aldus Lekkerkerker. Zij vestigen zich relatief vaak buiten hun geboorteland en verenigen zo verschillende identiteiten. Ze werken bovendien vaak samen met buitenlandse collegae. Toch spelen je jeugdervaringen daar vaak een belangrijke rol in, volgens Söderberg. Deegan relativeerde dit door er op te wijzen dat je in het kunstonderwijs al geconfronteerd wordt met internationale grootheden. Maar het is wel degelijk gebruikelijk dat kunstenaars zich in het lokale kunstklimaat ontwikkelen, om vervolgens de sprong naar het internationale podium te maken. Vanuit de zaal reageerde Alex de Vries, zelfstandig auteur, curator en adviseur. Hij zei dat dit groeimodel misschien wel binnen de podiumkunsten van kracht is, maar zeker niet binnen de beeldende kunst. Daar kun je niet bepaald spreken van een eenduidige lokale voedingsbodem. Eigenlijk is kunst niet plaatsgebonden, ‘Home is not where the art is, but where the money is’, aldus Deegan. Bovendien is Europa soms al een te kleine eenheid en zijn kunstenaars ook daar al over de grenzen actief. Hij benadrukte ook het belang van internationale coproducties als een soort Research & Development omgeving. Het doel is om excellentie te creëren, alleen het beste en meest uitdagende is goed genoeg. Doordat een internationale coproductie zich ten taak stelt om internationaal de juiste mensen te vinden, leidt dit ook tot hoogstaande producties die voor elk nationaal publiek exotisch zijn, vulde Söderberg aan. Hij voegde daar aan toe dat in Finland alles wat Europees is, nog steeds exotisch aanvoelt.
Toch proefde Meijers al een aanzet tot een prototype coproductie. Met name de Belgen, bijvoorbeeld Alain Platel en Jan Fabre, zijn daar succesvol in. Het zijn dan vooral voorstellingen met weinig tekst en veel beweging en muziek. Kun je dan nog spreken van excelleren? Dat vond Lekkerkerker een aparte en cynische manier om het te bekijken. Zij had niet idee dat het vertrekpunt bij die succesvolle producties is om een zo groot mogelijk (Europees) publiek aan te spreken, maar dat het artistieke overtuigingen van de makers zijn die daar aan ten grondslag liggen. Daar sloten de andere directeuren zich bij aan. De makers willen het in die vorm maken en dat blijkt een divers publiek aan te spreken. Daarnaast vraagt de internationale markt om kunst die aan bepaalde kenmerken voldoet. Het uitgangspunt is echter altijd de kunstenaar die iets wil vertellen. Toch gaf Lekkerkerker toe dat het vullen van de zaal een niet te onderschatten en soms zeer moeilijk opdracht voor de organisatie is, vooral als het onbekender werk betreft of minder toegankelijke producties.
Maar, vroeg Meijers de directeuren, hoe werkt dat dan bij de EU?. Ze constateerden allen een grote mate van bureaucratie die een enorme drempel opwerpt. Daarbij zijn de Europese subsidies nog erg gericht op Europa zelf en niet op de presentatie van Europa over zijn grenzen. Bovendien blijken regelingen altijd gericht op een specifiek bijeffect: kunst als middel tot integratie. Uitgangspunt moet de kunst zelf zijn, niet kunst als middel ter bereiking van en of ander sociaal doel.

Söderberg benadrukte nogmaals dat kunst het best gedijt op lokaal niveau. Hoe houdt je Europese subsidies open voor dergelijke kleinschalige, vaak nog onbekende initiatieven? Dat is nu juist de rol van festivals, reageerde Lekkerkerker. Zij kunnen kleine en grote initiatieven aan elkaar verbinden of naast elkaar programmeren. Deegan zag het belang van de EU vooral in het faciliteren van de mobiliteit binnen Europa. Dat hoeft niet per se door fondsen en subsidies, maar kan ook door het harmoniseren van belastingtarieven en –regelgeving (hierover sprak hij lovend, want dat is inmiddels op Europees niveau al bewerkstelligd). Söderberg herkende hierin het grote onderscheid tussen kunst en politiek. Politiek gaat toch vooral om macht, terwijl kunst van nature veel meer organisch is. De huidige tijd vraagt een hybride tussenvorm, aldus Söderblom. Er moet een intensievere samenwerking komen tussen politieke macht en organische gegroeide kunstinitiatieven: vanuit de kunsten omhoog en top down vanuit de politiek. De nieuwe generatie kunstenaars is sowieso al veel meer internationaal georiënteerd dan de voorgaande.
Pim Fenger, onafhankelijke adviseur, merkte vanuit de zaal op dat het in de Europese dimensie dan om vier punten gaat. Allereerst de kunstvakopleidingen die EU Higher Eduction Mobility schema’s hebben. Daarnaast in de infrastructuur door samenwerking op organisatorisch en facilitair niveau (vergelijkbaar met het Airbusproject). Vervolgens door coöperatie als beginsel te nemen, zoals in het Kaderprogramma voor Cultuur. En tot slot door het beginsel om excellentie te stimuleren en te belonen. Hij verwees naar de situatie van onderzoek waarbij de EU excellent onderzoek stimuleert met subsidies die door een onderzoeksraad worden verdeeld.
Tot slot informeerde Meijers naar het nut van een Europees initiatief als de culturele hoofdstad. De directies waren het er over eens dat dat in de huidige vorm eerder slecht dan goed voor de Europese gedachte is. In het begin had het nog wel een Europese uitstraling, tegenwoordig is het eerder fnuikend dan stimulerend voor de internationale uitstraling van een stad.

André Nuchelmans

donderdag 10 juni 2010

Tijdschriften gaan digitaal

Meer dan 60 literaire, culturele en wetenschappelijke tijdschriften laten hun oude jaargangen digitaliseren en toegankelijk maken via de website van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL), www.dbnl.org. Maandagmiddag 7 juni vond de presentatie plaats op Spui 25 in Amsterdam. De middag werd georganiseerd door de Vereniging Literaire Tijdschriften, DBNL en Athenaeum Boekhandel. In zijn welkomstwoord toonde Dirk van Weelden zich enthousiast over het initiatief omdat het literaire erfgoed nu eindelijk toegankelijk en doorzoekbaar wordt. Het gaat om literaire tijdschriften als Revisor, De Gids, Tirade en Hollands Maandblad, maar ook afgesloten periodieken, zoals Maatstaf. Verder algemeen culturele tijdschriften als Ons Erfdeel en DWB, en wetenschappelijke bladen. René Stipriaan, hoofdredacteur van DBNL, vertelde over de voorgeschiedenis en het verloop van het project. Hij maakte indruk met duizelingwekkende cijfers, want dit project blijkt deel uit te maken van een nog omvangrijker initiatief waarin uiteindelijk circa duizend oudere tijdschrifttitels gedigitaliseerd worden. Het gaat daarbij om ongeveer 7 miljoen pagina’s. Het onderdeel van de literaire en culturele tijdschriften omvat bijna anderhalf miljoen pagina’s en zal binnen drie jaar worden voltooid. De financiering is overigens nog niet rond. Er is veel vraag naar een digitaal en adequaat ontsloten tijdschriftenarchief, vertelde Stipriaan. De verschillende jaargangen die nu al op de DBNL-site beschikbaar zijn worden honderden en niet zelden duizenden keren per maand geraadpleegd. De gemiddelde tijdspanne tussen publicatie en het online brengen van oude jaargangen is 2 à 3 jaar. Tijdschriften vrezen blijkbaar dat hun inkomsten afnemen wanneer actuele afleveringen direct digitaal beschikbaar zijn. Uit onderzoek van DBNL blijkt tegelijkertijd dat redacties een positief pr-effect verwachten van digitalisering van het archief. Het grootste obstakel bij digitalisering van moderne tijdschriften is het regelen van de auteursrechten. DBNL heeft een daarom een contract opgesteld waarmee de auteurs in een keer toestemming wordt gevraagd voor het digitaliseren van al hun bijdragen in de verschillende aangesloten tijdschriften, zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Met succes, slechts enkele auteurs wilden niet tekenen. De verbintenis is overigens niet exclusief. Speciaal voor deze feestelijke gelegenheid ondertekenden schrijvers waaronder Maarten Asscher, Thomas Rosenboom, Dirk van Weelden, Carel Peeters, Erik Bindervoet, en Robbert-Jan Henkes de overeenkomst, op uitnodiging van de redacties van een aantal literaire tijdschriften. De Swaan hield tussendoor een onderhoudend praatje over de verschillende functies van digitalisering van informatie. Bang dat digitale tijdschriften de papieren versie gaan vervangen, is hij niet. Gedrukte publicaties zullen altijd blijven, maar met een andere functie. ‘Toen de auto werd uitgevonden, betekende dat niet het einde van de fiets’. Ook hij tekende het contract, zonder het gelezen te hebben. ‘Ik vertrouw er maar op dat het fatsoenlijk in elkaar zit’. Een van de vragen uit het publiek betrof de problemen van DBNL vorig najaar met de opname van beeldmateriaal in de databank. Stipriaan stelde ons gerust. Nog deze zomer wordt het juridische obstakel weggewerkt.

Jack van der Leden

maandag 17 mei 2010

Kunstklimaat van de toekomst: een onderzoek naar de mogelijkheden voor het creëren van een gunstig kunstklimaat. 12 mei 2010. Corrosia!, Almere-Haven

Tijdens drie bijeenkomsten in mei zoomt cultureel centrum Corrosia! in Almere-Haven in op het kunstklimaat en de toestand van de kunst, in Nederland en in Flevoland. Waar bevinden we ons nu en hoe ontwikkelt het kunstklimaat zich? In hoeverre spiegelt het jonge Flevoland zich aan nationale ontwikkelingen? Tijdens de tweede bijeenkomst op woensdag 12 mei vormden vijf uiteenlopende lezingen, en een goed verzorgde lunch, het dagvullend programma. 18 betrokkenen uit het lokale/regionale culturele veld en beleid woonden de presentaties bij en namen actief deel aan de discussies. Cas Smithuijsen (Boekmanstichting) kreeg van voorzitter Ronald Venrooy (directeur Corrosia!) als eerste het woord. Hij hield een uiteenzetting over het huidige en toekomstige kunstklimaat. Dat deed hij in vier stappen: een analyse van de huidige situatie, argumenten voor het belang van kunst en cultuur, leveranciers/bronnen van deze argumenten en opinies, en opvallende ontwikkelingen. Het steekhoudend aantonen van het belang van kunst voor de samenleving verloopt moeizaam, aldus Smithuijsen. Hij refereerde aan Boekman 77 over het belang van kunst. De kunstlobby wordt gevoerd door de direct betrokkenen, veelal professionals van (gesubsidieerde) instellingen. ‘Vanuit de Boekmanstichting verkennen we nu de kunststeun vanuit "burgerinitiatieven"’, legde hij uit. ‘We staan aan de vooravond van verandering’. Het kunstklimaat wordt gedragen door een indrukwekkend aantal kunstliefhebbers, bestuurders, donateurs en ‘vrienden’ van culturele instellingen. Het wordt tijd dat deze krachten worden gebundeld. ‘Er zijn zo’n één miljoen vrienden met elkaar te verbinden!’ Smithuijsen toonde zich verheugd over het burgerinitiatief Almere Culturele Hoofdstad 2018 (Initiatiefnemer Marcel Kolder kwam hier later op de dag uitvoerig over te vertellen). Hij noemde ook langdurige burgerinitiatieven als Vereniging Rembrandt (1883) en de vereniging Americans for the Arts (1960) die bijdragen aan een betere maatschappelijk inbedding van kunst. Smithuijsen bepleitte een centrale databank cultuurstatistieken en een (inter)nationale standaardverzameling van argumenten die het belang van een goed kunstklimaat onder woorden brengen. Tot slot nodigde hij iedereen uit om 5 oktober naar het Concertgebouw te komen om kennis te maken met Americans for the Arts.

'Bij elke kabinetswijziging is het raak. Opnieuw moeten Kamerleden overtuigd worden van het belang van kunstsubsidies’, aldus Marianne Versteegh van Kunsten ’92. Zij lichtte in haar presentatie het belang van collectieve belangenbehartiging toe aan de hand van een aantal projecten van Kunsten ’92. De bovensectorale belangenorganisatie kende bij de oprichting in 1992 80 leden, het zijn er nu 425. Versteegh ging in op het ontstaan (uit onvrede met het beleid van Hedy d’Ancona), de missie van de stichting, belangrijkste activiteiten en resultaten. ‘Zaak is nu de schade van bezuinigingen te beperken’, legde ze uit. Niet de cultuurparagrafen van de politieke partijen maar de gemeentelijke bezuinigingen van 20 procent vormen de grootste dreiging. Ook de tegenvallende opbrengsten uit kaartverkoop zijn een probleem. ‘Instellingen geven het aan: bij ons is de rek er nu echt uit.’ Het politiek draagvlak is kleiner geworden. Ondernemerschap en mecenaat krijgen steeds meer nadruk in Den Haag. Kunsten ’92 bepleit daarom bundeling van krachten, dialoog met politici, invloed uitoefenen op besluiten. ‘Het helpt, weten we uit ervaring’. Net als Cas Smithuijsen benadrukte ze de toenemende rol van publiek, cultuurconsumenten en ‘vrienden’ bij de lobby om draagvlak zichtbaar te maken. ‘De politiek heeft er geen oog voor’. Eind mei gaat er een nieuwe website de lucht in, www.zetcultuuropdekaart.nl waaraan participanten hun mening en visie over kunst kunnen toevoegen. Over de vermeende rol van vriendenverenigingen ontstond vervolgens een korte maar felle discussie. Artistiek producent van jeugdtheatergezelschap- & productiehuis BonteHond (Almere) Joop Kuyvenhoven wijst Smithuijsen er op dat de door hem aangehaalde Vereniging Rembrandt toch vooral een club is van mensen uit een kapitaalkrachtige bovenlaag, en in het geheel niet representatief. Wat schiet een nieuwe stad als Almere, waar een derde van de inwoners jonger is dan 25 jaar en een culturele elite ontbreekt, daar mee op? Smithuijsen vult aan dat de Openbare Bibliotheek ook een adequaat voorbeeld is van een omvangrijke koepel die machtig is en nationaal bereik heeft. Ietwat defensief reageert Mascha Roesink, directeur Museum De Paviljoens, op de nadruk die Versteegh legde op de politieke overwinning van de PVV in Almere. ‘Misleidend, al die aandacht voor de PVV. Laten we niet vergeten dat er in Almere in de afgelopen tien jaar enorm veel gebeurd is op het terrein van cultuur!' Na de lunchpauze kwamen twee enthousiasmerende praktijkvoorbeelden aan de orde. Marcel Kolder vertelde over het ontstaan van het burgerinitiatief, ‘liever inwonersinitiatief’, in 2006 van Almere 2018 Culturele Hoofdstad. Kunst en cultuur maken het voor een jonge stad als Almere mogelijk om te kunnen groeien. ‘Almere is toe aan zijn eigen Louvre, want de Almeerders zijn er klaar voor. Eigenlijk had het NHM hier gevestigd moeten worden’. Aanvankelijk verklaarden B&W van Almere de organisatie voor gek, maar met hulp van Bert van Meggelen raakte het bestuur overtuigd. Desondanks dreigt wethouder Arno Visser (VVD) zijn steun in te trekken... ‘Maar volgende week komt het allemaal weer goed’. Kolder heeft er vertrouwen in. Een volgende praktisch geluid kwam van Bart van Rosmalen (van componistenhuis Walter Maas Huis). Praktisch in de letterlijke betekenis ook, want hij ging van start met een indrukwekkende uitvoering op de cello. Daarna gaf hij een uitleg over het programma Connecting Conversations, een netwerk van professionals in kunst, wetenschap en het bedrijfsleven. Het doel is door middel van samenwerking ruimte te geven aan innovatie. Het verhaal van Van Rosmalen was mooi en onderhoudend. Het maakte inzichtelijk hoe de toekomst van de kunstenaarspraktijk mogelijk vorm kan krijgen. Ook het project Nieuwe Grond kwam ter sprake. Dit is een soort denk- en doetank voor onderzoekende jonge kunstenaars die zich manifesteren binnen de ambities van de stad Utrecht als Culturele Hoofdstad 2018. Toine Minnaerts, docent Theater-, Film- en Televisiewetenschap aan de Universiteit Utrecht, besloot de conferentie met een mini-college in rap tempo over theoretische bespiegelingen over de toekomst van het kunstbeleid. Hij presenteerde daartoe een drietal theoretische modellen die mogelijk kunnen worden aangewend voor het schetsen van een toekomstscenario. In alle gevallen gaat het om de wijze waarop het veld, de overheid en de burger zich tot elkaar en hun omgeving verhouden. Het abstractieniveau ging een aantal van de aanwezigen boven het hoofd. Moeiteloos herwon Minnaert de aandacht van zijn gehoor met een ... cartoon. ‘De overheid en de kunsten bevinden zich in een wederzijdse afhankelijkheidsrelatie’, legde hij uit. ‘Zie de twee partijen als twee koppige ezels die eindeloos met elkaar strijden, elkaar vervolgens met de nek aankijken om daarna opnieuw te gaan vechten. Tot ze zich realiseren dat het een hopeloos gevecht is dat nergens toe leidt. Dan treedt er eindelijk een moment van herbezinning op’. En herbezinning is waar het om gaat, herbezinning is noodzakelijk. ‘Wie kijkt er als eerste over zijn schaduw heen?’ De toehoorders reageerden instemmend. Tja, ook ambtenaren en kunstenaars zouden meer moeite moeten doen om zich in elkaars meningen in te leven. Maar wie neemt de eerste stap om werkelijk vooruit te komen? Rosmalen sprak uit ervaring: ‘We zitten vast in patronen. Ook praten, zoals we vandaag doen, helpt niet. We moeten concreet in actie komen. Maakprocessen openbreken’. De voorzitter kondigde een borrel aan. Daar was niemand op tegen. Een afrondend woord liet hij helaas achterwege. Dat was jammer aangezien het perspectief van de sprekers nogal wisselend was en de samenhang niet altijd duidelijk. Maar des te meer gespreksstof resteerde de deelnemers tijdens de borrel.

Jack van der Leden