maandag 10 december 2012

Tiele-leerstoelenmiddag

De Dr. P.A. Tielestichting organiseert jaarlijks een middagbijeenkomst in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag waar de Tiele-hoogleraren in het kort ingaan op hun onderzoek. Namens de Tielestichting zijn vier bijzonder hoogleraren aangesteld. Gerard Unger nam na vijf jaar bijzonder hoogleraarschap Typografie aan de Universiteit Leiden afscheid en hoogleraar Adriaan van der Weel sloeg wegens oogproblemen een jaartje over. Dus bleven er voor de presentatie op 7 december jongstleden nog twee Tiele-hoogleraren over voor een korte presentatie en hield Gerard Unger een afscheidsrede.

Na een korte inleiding van hoofd bedrijfsvoering van de KB en voorzitter van de Tielestichting Els van Eijck van Heslinga was het woord aan Arianne Baggerman. Zij is bijzonder hoogleraar Geschiedenis van uitgeverij en boekhandel aan de Universiteit van Amsterdam en vertelde over haar onderzoek naar de rol van gebonden boeken in autobiografische documenten. De titel van haar lezing, Van geheugensteun tot decorstuk: de transformaties van het gebonden boek, verwees naar recente ontwikkelingen waarbij het gebonden boek gebruikt wordt als een decorstuk in onverwachte omgevingen. Ze duiken steeds vaker op in de etalages van kleding- en schoenenwinkels en kunnen zelfs een bruiloft van extra cachet voorzien. Inmiddels kunnen kant en klare wandjes van ruggen van gebonden boeken besteld worden om de boekenkast een mooie aanblik te geven. Het gaat dan puur om het fysieke omhulsel van het boek. Uit haar onderzoek naar autobiografische documenten komt echter een heel andere rol van de boekband naar voren. Het is daar vaak een extensie van het geheugen, waarbij niet zozeer de inhoud als wel de fysieke kenmerken een belangrijke rol spelen. In de documenten roepen bepaalde banden vaak een herinnering aan vroeger tijden op, zoals de zolder in het ouderlijk huis waar de schrijver voor het eerst kennismaakte met de boeken van Walter Scott. Baggerman haalde zo nog een aantal voorbeelden aan. Veel van de egodocumenten hebben een titel die direct aan boeken refereert, zoals De bladen uit het boek van mijn leven.
Hierna betrad Paul Hoftijzer het podium voor een toelichting op zijn onderzoek. Hoftijzer is bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van het Nederlandse boek in de vroegmoderne tijd aan de Universiteit Leiden. De krant als boekhistorische bron was de titel van zijn lezing. Bij zijn onderzoek maakt Hoftijzer veelvuldig gebruik van kranten. Advertenties spelen daarbij een belangrijke rol en kunnen inzicht geven in bijvoorbeeld de opkomst van bepaalde genres, van een nieuw lezerspubliek of van de ramsj-handel. De ingebruikname van de Databank Digitale Dagbladen, maakt zijn onderzoek aanzienlijk minder tijdrovend dan voorheen. Was het eerst nog het oude handwerk waarbij kaartenbakken en in het gunstige geval microfiches doorzocht werden, nu volstaat het invullen van zoektermen en de resultaten verschijnen zo op het scherm. Alhoewel momenteel nog slechts 8 procent van de totale hoeveelheid kranten gedigitaliseerd is, maakt de databank het onderzoekers al een stuk gemakkelijker. Vooralsnog zijn alle dagbladen van vóór 1800 gedigitaliseerd evenals legale en illegale kranten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat die slechts zo’n beperkt percentage op het geheel is, komt door de gigantische hoeveelheid kranten in de laat 19de en 20ste eeuw.

Na deze twee lezingen over de actuele stand van zaken in boekhistorisch onderzoek, blikte Gerard Unger in zijn afscheidslezing terug op de vijf jaar dat hij bijzonder hoogleraar was. Hij nam daarbij zijn inaugurele rede Typografie als (voertuig van de) wetenschap als uitgangspunt. Met name de hoge verwachtingen die Unger had van digitalisering voor het verspreiden van kennis en de rol die typografie daarbij zou kunnen spelen moest hij herzien. Zo krijgen jongeren als gevolg van het veelvuldig gebruik van digitale media concentratieproblemen bij het lezen van langere teksten. Terwijl Unger in zijn inaugurele rede nog de verwachting uitsprak dat typografische vormgeving het gebruik van digitale teksten zou kunnen verbeteren, moest hij concluderen dat de krakkemikkige typografische opmaak van internet inmiddels zijn weg naar het papieren boek heeft gevonden. Voorwaar geen vooruitgang!

André Nuchelmans

woensdag 28 november 2012

M. Hartog en M.A. Remmelink - Een familievriendelijk museum

De laatste jaren hebben musea er alles aan gedaan om kindvriendelijker te worden. Maar als de nadruk te veel op kinderen wordt gelegd, is museumbezoek al snel geen familie-uitje meer. In opdracht van de VSC (Vereniging voor Samenwerkende Centra en musea in wetenschap en techniek), een netwerk waarin het delen van kennis over wetenschapseducatie centraal staat, schreven Mijke de Hartog en Marie Anne Remmelink daarom dit handboek. Uitgangspunt is samen nieuwe dingen ontdekken: museumbezoek waaraan (groot)ouders, ooms, tantes en vrienden evenveel plezier beleven als kinderen.

In zeven hoofdstukken wordt uiteengezet waarom families naar musea komen, hoe musea een groot en breed publiek kunnen bereiken, welke wensen kinderen en volwassenen hebben, hoe sociale interactie bereikt kan worden en tentoonstellingen het beste kunnen worden ingericht – denk aan objecten die aangeraakt mogen worden en het gebruik van multimedia. De auteurs benadrukken dat het educatieve aspect van een tentoonstelling belangrijk is, maar amusement en sociale interactie van even grote waarde zijn. Technieken die voor kinderen werken, hoeven daarvoor geen metamorfose te ondergaan: ook volwassenen spelen graag, stellen de auteurs.

Aan de hand van interviews met experts, onder wie Kate Steiner (hoofd publieksonderzoek en evaluatie van het Science Museum) en Marlous van Gastel (medewerker educatie bij het Stedelijk Museum Amsterdam), laten De Hartog en Remmelink zien hoe diverse musea zich succesvol op families richten. Aan de hand van praktijkvoorbeelden en checklists kunnen musea controleren hoe gastvrij en familievriendelijk ze zijn – en waarmee eventueel nog winst valt te behalen.

De genoemde aanbevelingen lijken soms zo logisch, dat het verwonderlijk is dat niet alle musea ze al implementeren. Om bezoekers zo goed mogelijk te faciliteren is het bijvoorbeeld van belang dat musea een gebruiksvriendelijke website hebben, online of live met hun bezoekers in gesprek gaan en in alle communicatie gastvrijheid uitstralen. De auteurs geven echter ook aan waaraan het schort in veel musea, wat de relevantie van het boek direct duidelijk maakt. Enkele belangrijke conclusies van het boek bieden handvatten waarmee musea direct aan de slag kunnen. Voor museumprofessionals die zich op families willen richten, is de publicatie daarmee een nuttige, laagdrempelige en praktische handleiding.

Kim van der Meulen

M. Hartog en M.A. Remmelink - Een familievriendelijk museum - Amsterdam: VSC, 2012 - ISBN 9789081863605 - Prijs: 15 euro

maandag 1 oktober 2012

Robert Darnton, ‘Digitize, Democratize: Libraries and the Digital Future’

Vanaf 21 september vierde SPUI25 haar eerste lustrum met een feestelijk programma onder het thema ‘toekomst’. Een onderdeel van dit programma was een lezing van de directeur van de Harvard Library Robert Darnton. De lezing was bovendien een afsluiting van de reeks lezingen die de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam samen met Athenaeum Boekhandel in SPUI25 organiseerde. Darnton sprak over de gevolgen van de digitale revolutie voor de toekomst van de bibliotheken en met name over het project Digital Public Library of America (dpla). Het boek zoals het nu bestaat heeft volgens hem nog een heel leven voor zich. Digitalisering is in zijn ogen niet zo zeer een bedreiging maar biedt juist mogelijkheden.

Voor de gelegenheid was van het Spui uitgeweken naar het Singel. Na een korte introductie door René van Stipriaan nam Robert Darnton in een afgeladen Doopsgezinde Kerk het woord. Darnton begon met een korte historische beschouwing over bibliotheken. Bibliotheken vormen zowel letterlijk als figuurlijk het hart van universiteiten. Alhoewel het tegenwoordig de normaalste zaak van de wereld is dat bibliotheken een publieke functie hebben, is dat niet altijd zo geweest. De bibliotheek van Alexandrië was vooral bedoeld als opslag, niet voor gebruik. Hetzelfde geldt voor de universiteitsbibliotheken, die aanvankelijk uitsluitend voor de wetenschappelijke, intellectuele elite toegankelijk waren. Tijdens de Verlichting werden bibliotheken langzaam maar zeker meer voor het publiek opengesteld. Tijdens zijn lezing toonde Darnton beelden van de afrasteringen en hekken die bibliotheken als een fort van de buitenwereld afsloten. Digitalisering is voor hem een volgende stap in de publieke functie die bibliotheken hebben en biedt mogelijkheden om alles voor iedereen overal toegankelijk te maken.
In de wetenschappelijke wereld biedt het ongekende kansen om commentaar op een onderzoek of artikel te krijgen. ‘Circuits of knowledge are no longer closed’. Hier staat echter tegenover dat de wetenschappelijk kennis in wetenschappelijke tijdschriften voor veel mensen ontoegankelijk wordt door de opvoering van de prijzen voor abonnementen op dergelijke tijdschriften. Bibliotheken kunnen deze prijzen niet meer betalen, waardoor de informatie voor een kleiner publiek beschikbaar is. Op de achtergronden hiervan ging Darnton al in in zijn artikel dat in De Groene Amsterdam (http://www.spui25.nl/binaries/content/assets/projectsites/spui25/map-1/robert-darnton.pdf) van 13 september 2012 verscheen. Hij constanteert een conflict tussen twee effecten van digitalisering: ‘democratisation’ versus ‘commercialisation’. Een voorbeeld hiervan is Google, dat in 2004 begon met digitalisering van onderzoeksbibliotheken. Bibliotheken werden geacht hun boeken beschikbaar te stellen voor digitalisering, maar vervolgens konden ze hun eigen informatie bij Google terug kopen. Darnton is hier een fel tegenstander van: ‘The public should have access to knowledge that was produced with public funds’.
Met dit doel is een groep idealisten twee jaar geleden in de Verenigde Staten begonnen met het initiatief Digital Public Library of America. In april 2013 is het systeem voor het publiek toegankelijk. De digitalisering wordt op lokaal niveau gestart door het publiek er bij te betrekken. Lokale bibliotheken worden aangespoord contact met lokale verzamelaars te leggen om hun collectie te digitaliseren. Door alles in een digitale databank aan elkaar te linken ontstaat zo een gigantisch reservoir aan informatie. De technische kant van dpla verloopt voorspoedig, zo vertelt Darnton, maar het grootste probleem blijft het copyright. ‘This shoud exist for a limited time’. Gold het aanvankelijk voor een periode van 28 jaar, inmiddels is dat voor minimaal 100 jaar. Toch ziet Darnton ook hier mogelijkheden en wordt er achter de schermen door een team advocaten hard aan gewerkt ook dit probleem op te lossen. Darnton gelooft er echt in dat dit project op wereldwijde schaal mogelijk is. De organisatie er ook op ingericht om elke belangenverstrengeling met commercialisering en politieke betrokkenheid uit te sluiten. Daarnaast is het van belang om niet met zevenmijlslaarzen vooruit te willen snellen. Stap voor stap, beetje bij beetje krijgt het project vorm.
Op 18 april 2013 komen in ieder geval alle gedichten van Emily Dickinson beschikbaar, aangevuld met manuscripten, brieven et cetera. ‘The delights of dpla will have no limits’, spreekt een enthousiaste Darnton. René van Stipriaan plaatst na afloop van de lazing nog wel enige kanttekeningen bij de haalbaarheid van het project en Darnton erkent dat er natuurlijk nog wel een aantal struikelblokken zijn die opgeruimd moeten worden. De concurrentie met Google books is in ieder geval van de baan. De kracht van dpla is volgens Darnton dat het door private fondsen wordt gefinancierd, er is dus geen winstoogmerk. Ook de auteurs zijn coöperatief en het uitgangspunt van ‘fair use’ van informatie kan volgens Darnton oplossing bieden voor het copyrightprobleem. Hoe Van Stipriaan ook probeerde om een bres te slaan in de ideologische uitgangspunten, hij bracht er Darnton niet mee van de wijs. Die bekende volmondig dat het project niet op alle problemen een adequaat antwoord heeft, maar hij heeft de hoop dat er een oplossing voor gevonden wordt.

André Nuchelmans

donderdag 27 september 2012

Discussiemiddag Boekmanstichting en KNAW: Liberaal cultuurbeleid: de voor- en nadelen


Samen met de KNAW organiseerde de Boekmanstichting 25 september in Het Trippenhuis in Amsterdam een discussiemiddag over liberaal kunstbeleid. Directe aanleiding voor de besloten bijeenkomst was de uitgave Manifestaties van de vrijheid des geestes van de Teldersstichting. Hierin wordt vanuit liberale invalshoek gekeken naar o.a. erfgoed en de kunsten, maar ook doneren aan cultuur, sportieve ambities, leefstijlbeleid en bewegingsonderwijs. Onder voorzitterschap van Kitty Zijlmans gaven Mark van de Velde, staflid Teldersstichting en een van de auteurs van het boek, en Frans Becker, adjunct-directeur Wiardi Beckman Stichting, een korte inleiding. Daarna kregen drie respondenten tijd om te reageren namens resp. D66, CDA en GroenLinks. Een discussie volgde. Is een sociaal-liberale grondslag voor kunst- en cultuurbeleid een realistische ambitie?

Mark van de Velde gaf de kern van het rapport weer: de overheid dient zich bij kunstbeleid niet te laten leiden door instrumentele motieven. Met kunst als inzet van industriepolitiek vergroot je haar kwetsbaarheid, aldus Van de Velde. Hij zocht de legitimering in neutraliteit van de overheid en het bieden van kans op ontplooiing voor de burger.

Waarom toch die nadruk op het willen beschermen van nationaal erfgoed? En hoe kun je enerzijds het cultuuronderwijs willen stimuleren, maar anderzijds de gedachte achter cultuurspreiding loslaten? Frans Becker plaatste vraagtekens bij het verhaal van zijn liberale opponent. Vervolgens waagde hij de sprong naar de actualiteit. Hij zei: als de PvdA en de VVD samen gaan regeren, dient er flink gerepareerd te worden. Hij refereerde specifiek aan de situatie van een aantal zwaar gedupeerde instellingen (Reisopera, Rijksmuseum Twenthe e.a.) en pleitte voor een opwaardering van de positie van kunst en cultuur in het openbaar bestuur.

De discussie dient over het proces gaan, over de vertaalslag van ideologie, reageerde Alexander Rinnooy Kan (D66). Kijk naar de subsidiesystematiek, een terugkerende bron van problemen. De hoogleraar economie en bedrijfskunde aan de UvA vroeg zich af waarom kunstenaars en instellingen niet het heft in handen nemen en zelf, op basis van gezag en vertrouwen, een verdeelsleutel leveren.

Ook Bart van Meijl (lid dagelijks bestuur CDA) richtte zich op de vertaalslag naar beleid, en minder op ideologie. Wat dat betreft vertoont het CDA weinig variatie in de afgelopen dertig jaar, aldus Van Meijl. Centraal staan regionale spreiding en cultuuronderwijs. Cultureel ondernemerschap dient beleidsmatig gestimuleerd te worden in de vorm van opdrachten, ter aanvulling op subsidies.

Kritiek op de neutrale staat bij de liberalen kwam er vooral van Dick Pels, directeur Bureau de Helling, wetenschappelijk bureau GroenLinks. Als het de markt is die bepaalt wat van waarde is (VVD), dan bedoel je het grote publiek, waarschuwde hij. Dat mag niet de bedoeling zijn. Een warm pleidooi voor een opvoedende overheid, die meer wil bewerkstelligen dan het spreiden van cultuur, volgde. Volgens Pels dient de overheid burgers te begeleiden in het proces van oordeelsvorming en te beschermen tegen de invloed van media en markt. ‘Maar wij zijn zelf de markt’, verzuchtte Van de Velde.

Van toenadering tussen hen zou het deze middag niet meer komen. Over de waarde van kunst en cultuur waren ze het evenwel allemaal eens, vatte Zijlmans samen. Over de uitwerking veel minder.

In de daaropvolgende discussie werd de afstand tussen de ideologieën niet beslecht, hooguit opgehelderd. Interessant was de vergelijking die Hugo van der Poel, directeur van de Mulier Instituut, maakte tussen de cultuur- en de sportsector. Een opvallend en groot verschil is de hoge mate van zelforganisatie die de sportwereld kenmerkt maar de cultuursector ontbeert. Daar zijn verschillende verklaringen voor. Eén ervan is dat sportbeleid grotendeels gemeentelijk beleid is. Sport kent bovendien een enorm draagvlak. Gemeentebesturen springen vurig in de bres voor hun voetbalclub, maar doen dat minder snel voor hun orkest of zangkoor.

Jeroen Bartelse, algemeen secretaris van de Raad voor Cultuur, toonde zich, terecht, nieuwsgierig naar het gewicht van de liberale beginselen zodra het gaat om bijvoorbeeld talentontwikkeling. Maar Van de Velde kon daar kort over zijn: talentontwikkeling, vernieuwing, het zijn geen onderdelen van liberaal cultuurbeleid. Want wie kan nu al aangeven wat in de toekomst tot erfgoed gerekend zal worden? Liberaal cultuurbeleid richt zich op bewezen kwaliteit. Een merkwaardige redenering, vond Valerie Frissen, hoogleraar ICT en sociale verandering aan de EUR en lid van het Topteam Creatieve Industrie. Vernieuwing in de wetenschap kun je toch ook niet uitsluiten? Kwestie van gevoel, aldus Van de Velde. Wetenschap dient het algemeen belang. Bartelse benadrukte hierop juist de meerwaarde van kunstenaars voor innovatieve processen en experiment. Becker viel hem bij en refereerde aan Emanuel Boekman die eveneens oog had voor het belang van experiment. Volgens Becker getuigde het, meer dan van een ideologie, van een soort houding tegenover kunst en cultuur.
Mark van de Velde bracht nog het cultuuronderwijs op islamitische scholen ter sprake. Daar is geen plaats voor moderne dans en theater in het lesprogramma. Allochtonen staan niet voor niets telkens laag genoteerd in statistieken over cultuurdeelname.
Tot een onvoorwaardelijk antwoord op de hoofdvraag van de bijeenkomst, of een sociaal-liberale grondslag voor kunst- en cultuurbeleid een realistische ambitie is, kwam het deze middag niet. Het is dan ook lastige materie verschillende fundamenten te vertalen naar beleid, aldus voorzitter Kitty Zijlmans in haar slotwoord. Zolang we maar een bewindvoerder van formaat krijgen in Den Haag, iemand die kunst en cultuur werkelijk een warm hart toedraagt, sprak Cas Smithuijsen, directeur van de Boekmanstichting.


Jack van der Leden



maandag 30 juli 2012

M. Reugebrink: Het geluk van de kunst

De Vlaamse dichter, schrijver en essayist Marc Reugebrink stelt zichzelf in zijn nieuwste boek Het geluk van de kunst de vraag: maakt kunst gelukkig? Die vraag tracht hij te beantwoorden in essays die hij de afgelopen jaren schreef voor onder meer De Standaard, waarin de rol en betekenis van kunst – om preciezer te zijn: literatuur en het schrijverschap in de huidige maatschappij – centraal staan.

Het geluk van de kunst is een aanklacht tegen de commercialisering en een pleidooi voor een hoger literair gehalte en een betere positie van literatuur in de maatschappij, maar vooral een kritisch onderzoek naar het belang en de huidige positie van literatuur in de maatschappij: de betekenis ervan, wat het zegt over de manier waarop mensen naar de wereld kijken en op welke manier de media met literatuur omgaan.

Reugebrink begint zijn boek met een beschrijving van zijn eigen ‘literaire geluksmoment’: het winnen van de Gouden Uil voor zijn in 2007 verschenen roman Het grote uitstel. In Vlaanderen zorgde dit voor de nodige commotie, omdat Reugebrink allesbehalve een gedoodverfde winnaar was en zijn boek voorafgaand aan de uitreiking niet bepaald lovend ontvangen werd. Met ironie beschrijft hij ‘het spel van de Gouden Uil’, wat volgens de auteur een grote farce is, maar waaraan hij ondertussen graag meedoet. Het is de opmaat naar de rode draad in zijn essays: de kunstwereld is te commercieel en te onderhevig aan een marktideologie, waardoor het literair gehalte van de gemiddelde publicatie er nauwelijks meer toe doet en schrijvers moeten scoren en tegelijkertijd een romantisch ideaal hoog moeten houden.

Reugebrinks scherpe kritiek op de literaire wereld, met de nodige humor verpakt, wordt opnieuw duidelijk wanneer hij uitlegt wat schrijven voor hem betekent: het is een noodzaak, een romantische droom en een ‘oefening in metafysisch denken’ – allemaal zaken die niet passen in een tijd waarin een boekrecensie in een dagblad ‘eigenlijk niets anders is dan een consumentenadvies’ en een schrijver vooral verworden is tot ‘opiniemaker en ondertekenaar van petities’. Reugebrink noemt zichzelf echter niet alleen een romanticus, maar ook een realist, die de werkelijkheid van het auteurschap erkent: een wereld waarin beginnende auteurs door dito recensenten besproken worden en boeken na twee maanden alweer uit de boekwinkel zijn verdwenen wegens een enorme omloopsnelheid. Ook stelt hij dat literatuur onderdeel is geworden van de massacultuur en het belang van auteurs afhankelijk is geworden van de hoeveelheid media-aandacht die ze krijgen. Reugebrink klinkt hier en daar verongelijkt en spreekt bijna met heimwee naar het verleden over de huidige staat van kunst en cultuur, maar het maakt zijn pleidooi voor het belang van kunst voor de samenleving wel sterk. Zo pleit hij voor gedegen literatuuronderwijs, al dan niet ingebed in geschiedenisonderwijs, om het aanzien en de betekenis van literatuur op te krikken en de aandacht van marktgedrevenheid te verleggen naar inhoud en (historische) context.

Naast een missie om kunstverloedering tegen te gaan, getuigt Het geluk van de kunst ook van een grote liefde voor literatuur zelf: er zijn essays over dichtvormen, persoonlijk leed als onderwerp van poëzie, de Italiaanse schrijver en dichter Cesare Pavese en de Poolse essayist en dichter Zbigniew Herbert. Hoewel deze essays passen bij Reugebrinks pleidooi voor meer nadruk op de inhoud, zullen deze passages vooral echte literatuurfanaten aanspreken. De korte journalistieke stukken waarmee de essays zijn aangevuld (in een laatste hoofdstuk onder de noemer ‘Dagwerk’ geschaard) vormen een welkome en toegankelijke aanvulling op de zwaardere voorgaande artikelen. Deze artikelen gaan ook over kunst en cultuur, onderwijs en de invloed van het marktdenken daarop, maar zijn luchtiger en praktischer van aard. De Nederlandse maatschappij wordt aan de kaak gesteld door voetbalgekte (inclusief leuzen) te beschrijven, een gedicht van Hans Vaverey dient als uitgangspunt om aan te geven hoe moeilijk het voor dichters is om over de liefde te schrijven en Reugebrink bekritiseert het engagement van Joost Zwagerman en Arnon Grunberg terwijl hij meteen een kritische recensie geeft van Thomas Vaessens’ De revanche van de roman. Literatuur, autoriteit en engagement (2009). Vooral dankzij dit laatste hoofdstuk wordt Reugebrinks verzamelwerk een actueel betoog en geen herhaling van zetten.

M. Reugebrink - Het geluk van de kunst - Antwerpen: De Bezige Bij, 2012. ISBN 9789085423423 - Prijs: 19,50 euro


Kim van der Meulen




dinsdag 12 juni 2012

Uitreiking 2e Boekman Dissertatieprijs en presentatie Boekman 91, 6 juni 2012


‘Döner Kebab stamt niet gewoon uit Turkije, maar is ontwikkeld in Berlijn door Turkse Duitsers’. Migranten als ondernemers in de culturele industrie van het land van bestemming.

SPUI25 in Amsterdam was afgelopen woensdag het podium van de uitreiking van de 2e Boekman Dissertatieprijs voor kunst- en cultuurbeleid 2012 en de presentatie van Boekman 91 over kunst en onderzoek. In het verlengde daarvan organiseerde de Boekmanstichting het paneldebat ‘Verspild inzicht? over onderzoek en cultuurbeleid’.

Annick Schramme (hoogleraar Cultuurmanagement aan de Universiteit Antwerpen) sprak over de onafhankelijkheid en objectiviteit van onderzoek in relatie tot de economische agenda van met name de creatieve industrie, die op dit moment erg booming is. Liane van der Linden (directeur Kosmopolis Rotterdam) verhaalde over onderzoekers die al in een vroeg stadium betrokken worden bij de ontwikkeling van culturele producties, toegespitst op het voorbeeld van etnische ondernemers en superdiversiteit. Imagine IC en Kosmopolis Rotterdam laten bijvoorbeeld met de robot, de videoportretten van de restauranthouder en de ondernemeruitvinder samen, het achtergrond verhaal zien van de Döner Kebab en daarmee van de verschillende dimensies van actueel en transnationaal ondernemerschap. Als resultaat van de wisselwerking tussen onderzoek, cultuurproductie en erfgoededucatie.

Onder leiding van Paul Steenhuis (chef Cultuurredactie NRC) gingen de drie genomineerden voor de prijs van 2012 - Amanda Brandellero (EUR), Christian Handke (EUR) en Leentje Volker (TUD) - de discussie aan met de twee eerder genoemde sprekers. Aan de orde kwamen de objectiviteit en onafhankelijkheid van de onderzoeker, de vraag hoe die positie te handhaven is en de rol die onderzoekers kunnen spelen om de resultaten van hun onderzoek sterker uit te dragen.

De genomineerden plaatsen met hun onderzoeken namelijk grote kanttekeningen bij het huidige Nederlandse en Europese cultuurbeleid en doen voorstellen voor verbetering daarvan. Het gaat om drie onderzoeken over respectievelijk de invloed van etnische verscheidenheid op creatieve productieprocessen door Amanda, de veranderende rol van het auteursrecht in de muziekindustrie door Christian en blunderende overheidsfunctionarissen die architecten selecteren via Europese aanbestedingsprocedures door Leentje.

Juryvoorzitter Gillis Dorleijn (RUG) vertelde dat de jury voor de Boekman Dissertatieprijs 2012 zich geconfronteerd zag met drie excellente proefschriften. Alle drie zijn innovatief op hun terrein: dat van Amanda Brandellero avontuurlijk, van Christian Handke methodisch scherpzinnig, en van Leentje Volker praktisch toepasbaar. ‘Wie die drie zeer uiteenlopende proefschriften wil vergelijken stuit op het appels-en-peren-syndroom: een cliché, toegegeven, maar daarom in dit geval niet minder waar.’

De jury, die bestond uit Jaap Boter (VU en UvA) Helleke van den Braber (Radboud), Erik Hitters (EUR) en Judith Thissen (UU), heeft volgens Dorleijn echter na ‘lang en zorgvuldig beraad’ unaniem en van harte gekozen voor een proefschrift dat prikkelend en uitdagend is. ‘Waarin resultaten worden gepresenteerd die richting kunnen geven aan verder onderzoek op het terrein en die beleidsmakers iets kunnen leren. Het is een proefschrift waarmee wetenschappers en de culturele sector nog lang mee vooruit kunnen’. De winnende dissertatie is van Amanda Brandellero en heeft als titel The art of being different: exploring diversity in the cultural industrie. De eer ging helaas voorbij aan Christian Handke met zijn proefschrift The creative destruction of copyright: innovation in the record industry and digital copying en Leentje Volker met haar proefschrift Deciding about design quality: value judgements and decision making in the selection of architects by public clients under European tendering regulations. In het dankwoord ging Amanda in op wat het onderzoek haar heeft gebracht: ‘So what this thesis allowed me to delve are questions of cultural boundaries, and how they come to matter in the production and appreciation of cultural products. Cultures are increasingly deterritorialising and being reproduced, recreated and shaped through the serendipitous and deliberate encounters and exchanges across groups. As cultures travel, keeping them alive might also be to support them in their new environments, forms of expression and dynamic practices.’

‘In sum, my research concluded that diversity has different values. It can be both an economic force (of different forms) and a force for developing cultural identity. But those identities aren't fixed, and can be a means of bringing people together. Understanding these dynamics is the first step in a longer journey. A journey in which institutions learn and respond to what is happening on the ground.’

Ook Boekman 91 over Kunst en onderzoek werd gepresenteerd. Hierin komt naar voren dat bestuurders onderzoek met ongewenste uitkomsten het liefst in de la laten verdwijnen. Relevante cijfers en conclusies dringen maar mondjesmaat door tot de praktijk. Met als schoolvoorbeeld rapporten die de laatste tien jaar aandacht vroegen voor de groeiende kloof tussen podiumkunst en publiek. Commerciële consultants halen de meeste opdrachten binnen terwijl universitaire onderzoekers onvoldoende meedoen aan het binnenlandse cultuurdebat. Onderzoekers moeten meer van zich laten horen, is de conclusie. Vooral analyses op basis van harde cijfers zijn van belang. Daarom in het nieuwe nummer van Boekman een stevig pleidooi voor de Cultuurindex Nederland die de Boekmanstichting in samenwerking met het SCP wil gaan maken.

In het e-journal Cultural Policy Update dat eind juni verschijnt op de website van de Boekmanstichting komt co-creatie naar voren als een veelbelovende nieuwe vorm van kennisontwikkeling. Onderzoekers gaan allianties aan met kunstinstellingen voor de verzameling van onderzoeksmateriaal, of met de overheid voor de evaluatie vanaf het prille begin van gevoerd beleid. Een andere suggestie, hier en daar al uitgevoerd in de praktijk, is het beleggen van bijeenkomsten voor onderzoekers, cultuurmanagers en beleidsmakers om onderzoeksresultaten te bespreken. De Boekman Dissertatieprijs is een samenwerkingsverband van de Boekmanstichting met NWO Geesteswetenschappen. Uitgebreide informatie over de drie genomineerde dissertaties, de lijst met de 62 geselecteerde deelnemers aan de prijs met de titels van hun dissertaties en de 1e uitreiking van de Boekman Dissertatieprijs aan Marijke de Valck voor haar studie naar filmfestivals is te vinden op de website van de Boekmanstichting.

Marjolein van der Steen

woensdag 23 mei 2012

Concertinnovatie moet belangstelling voor klassieke muziek verbreden

Oude muziek in nieuwe jassen?

Tien jaar geleden was er een concertserie in Groningen waar de formule van klassieke muziek in een relaxte omgeving werd uitgeprobeerd. De deuren bleven open, je mocht in en uit lopen, drankjes waren toegestaan. De aanleiding vormde mijn boek over de concertetiquette. Onderzoek naar dat verschijnsel bracht het inzicht dat in de loop van een paar eeuwen mensen elkaar voor de lengte van een concert het zwijgen hadden opgelegd. Ik werd vaak gevraagd wat ik daar eigenlijk zèlf van vond. Ik ontweek die vragen omdat ik er eigenlijk geen antwoord op had. Nog steeds vind ik het ellendig als iemand de pianistieke hoogstandjes van een Meesterpianist stukhoest. Aan de andere kant begrijp ik dat de stiltedwang potentiële concertbezoekers afschrikt. In een recent verschenen vrolijk boekje geeft Johan Idema meer dan 40 voorbeelden van muzikale ontmoetingen tussen musici en repertoire. Verrassend en inspirerend om te lezen en ook bemoedigend voor al diegenen die geloven in de vitaliteit van klassieke muziek. Het interessante van Idema’s inventarisatie is dat alle voorbeelden afkomstig zijn van buíten de concertzaal: van parken en zwembaden tot musea en theatrale kerkgebouwen. Het merendeel van de gevallen betreft kleine ensembles of solisten. Die zijn van nature flexibeler dan grote orkesten, en daarmee sterker ingetuned op kansen die innovatie aanreiken. Op basis van de gevalsbeschrijvingen ontvouwt Idema twee strategieën over hoe het verder zou moeten: voeg een beeldverhaal of andere zintuiglijke prikkelingen toe aan de muziek om er zo een performance van te maken die je totaal in beslag neemt. En daarnaast: maak het klassieke repertoire urgenter door het te verbinden met actuele voorvallen. Dat gaat behoorlijk boven Groningen uit en daarmee lijkt buiten de concertzaal toch wel degelijk een nieuwe context voor ons kostbare muzikale erfgoed te zijn gevonden.

Regio - Randstad

Hoe het verder binnen die zalen moet, daarover breekt Miranda van Drie zich het hoofd. Zij publiceerde een scenariostudie met betrekking tot het Nederlandse orkestenbestel, op basis van een serie interviews en aanvullend bronnenonderzoek. Orkesten zijn – in tegenstelling tot de ensembles van Idema – vrijwel altijd veroordeeld tot intramurale bedrijvigheid. De zaaldiscipline geeft ze de mogelijkheid op te stijgen naar het hoogste niveau van muzikale excellentie, maar daarmee komt de concertetiquette weer om de hoek kijken. In de kosmopolitisch wereld van de Randstad lijkt dat minder problematisch. Daar is het type van de culturele omnivoor dik gezaaid. En die is gewend plezier af te wisselen met inspanning, ook in de cultuur. Dit type bezoeker wordt ook niet meteen afgeschrikt door een stevig bedrag dat voor een concertkaartje moet worden betaald. Dat zit ingebakken in zijn leefstijl. Buiten de Randstad wordt ook wel grif betaald, maar dan wel voor een muzikale amuse. Het is het domein van André Rieu. Een musicus die furore maakt op het Vrijthof, maar met zijn klassieke repertoire nooit is te vinden in het Concertgebouw. Die sociaalgeografische tweedeling bemoeilijkt de positie van het regionale orkest in het bestel. Het wordt door de subsidies gedwongen afstand te houden van André Rieu, maar een vergelijking met het Koninklijk Concertgebouworkest pakt vrijwel altijd ongunstig uit. Miranda van Drie probeert deze spagaat te neutraliseren door er een kwadrant van te maken. De linkerhelft van dat kwadrant krijgt veel subsidie, de rechterhelft weinig of geen. Linksboven heeft het genoemde Concertgebouworkest zich geposteerd. Het heeft in Nederland als enig symfonieorkest een top bereikt die is te vergelijken met het Rijksmuseum. Linksonder plaatst Van Drie (blazers) ensembles, die nieuwe routes vinden waarlangs ze nieuw klassiek repertoire aan de man brengen. Rechtsboven profiteert de klassieke muziek van events als de EK, van het publiek dat kaartjes koopt voor concerten met Music for the Millions. En rechtsonder zijn muziekorganisatoren bezig langlopende verkoopformats te vinden waardoor zij met één of een paar producties jaren achtereen in hun inkomsten kunnen voorzien. Van Drie voorziet nogal wat migratie van de regionale orkesten, waarbij de overheden de richting aangeven. Het beste zou toch zijn als ze door de regio worden omarmd. Maar de regio hoopt natuurlijk dat het rijk blijft betalen... De twee boeken geven stof tot denken, debat en dialoog. Ze verschijnen op een moment dat de rijksoverheid zelf met haar eigen scenario komt: fuseren. Dat scenario zien we al vanaf de jaren 1970 periodiek de kop opsteken. Het is het scenario van het chronisch vooruitgeschoven keuzemoment. Aan de onderzoekers zal het niet liggen, die komen met voldoende stof tot nadenken, tot het legitimeren van keuzen. Nu maar blijven hopen dat het kwartje een keer valt bij de verzamelde bestuurders.

Cas Smithuijsen

Miranda van Drie, Erfgoed of innovatie. De toekomst van het orkestbedrijf. Forque Press, 2012. Prijs: 24,50 euro

Johan Idema, Present! Rethinking Live Classical Music. Muziek Centrum Nederland, 2012. Prijs: 23,95 euro

Cas Smithuijsen, Stilte! Over het ontstaan van concertetiquette. Podium, 2001. Uitverkocht, beschikbaar in bibliotheek Boekmanstichting

woensdag 9 mei 2012

Evert van Straaten: Verlangen naar volmaaktheid: 21 jaar verzamelen door het Kröller-Müller Museum

Ruim 100 jaar geleden begon Helene Kröller Müller met verzamelen. In 1908
deed ze haar eerste belangrijke aankopen en na een aantal jaren had ze al een verzameling van wereldfaam bij elkaar gebracht, geadviseerd door kunsthistoricus H.P.Bremmer en met financiële steun van haar echtgenoot Anton Kröller. Kunsthistorica Eva Rovers promoveerde in 2011 aan de Universiteit van Groningen op een uitgebreide biografie over het leven en de totstandkoming van de kunstverzameling van Helene Kröller-Müller, De eeuwigheid verzameld (zie Boekman 89, p. 110-111 voor een boekbespreking).

Evert van Straaten, 21 jaar (tot 2012) directeur van het museum Kröller-Müller en betrokken bij de uitbreiding van de kunstverzameling maakt de balans op in zijn gelijknamige afscheidstentoonstelling Longing for perfection, te zien in het museum van 1 april tot 28 oktober 2012. Veel werken zijn nog maar zelden getoond of zelfs voor het eerst te zien. Naast bekende werken als het Uiltje van Pablo Picasso of The Paintings (with Us in the Nature) zijn er bijzondere werken te zien van Armando, Jo Baer, Louise Bourgeois, Daan van Golden, Matt Mulligan, Anselm Kiefer, Bruce Naumann, herman de vries, Franz West, Rémy Zaugg en vele andere kunstenaars.

Van Straaten legt als het ware verantwoording af aan Kröller-Müller voor zijn keuzes en de aankopen onder zijn directeurschap . Het begrip utopie is daarin altijd een belangrijke leidraad in termen van het streven naar een ideaal dat met veel ‘idealistische’ werken in de verzameling verbonden kon worden. Hij acht het in zijn functie als directeur, overigens evenals zijn voorgangers Bram Hammacher (die de verzameling vooral uitbreidde op het terrein van beeldhouwkunst) en Rudi Oxenaar (die zorg droeg voor de uitvoering van de nieuwbouwplannen voor het museum van Wim Quist en betrokken was bij de overdracht van de particuliere collectie van verzamelaar Martin Visser (400 werken), van groot belang dat de door Kröller-Müller gekozen lijn aanwezig blijft in de collectie. De opvolgster van Evert van Straten is Lisette Pelsers, afkomstig van het Rijksmuseum Twenthe waar zij vanaf 2009 directeur was en daarvoor conservator.

Belangrijke toevoegingen in de collectie onder het bewind van Van Straaten zijn in de eerste plaats, op het gebied van de klassiek modernen, werken van kunstenaars van De Stijl en hun tijdgenoten met als doel hun wereldverbeterende bedoelingen een extra accent te geven en hun ruimtelijk werk een belangrijke plaats te geven in de verzameling en daardoor parallellen met de hedendaagse kunst te kunnen trekken. Op de tweede plaats een accent op beeldende kunst uit de jaren 70 waarin de kunstenaars weer op zoek gaan naar de essentie van kunst. Deze onderzoekende kunst zag Van Straaten als een importante schakel tussen de pionierende kunstenaars van voor de oorlog en de toonaangevende kunstenaars van nu. Op de derde plaats noemt hij de kunstenaars die hij beschouwt als hedendaagse kritische geesten die volgens hem alle nuances tussen empathie en kritiek in hun werk laten zien, maar nooit een cynische visie hebben en op de vierde plaats de hedendaagse utopisten, die enerzijds bewust het principe van vernietigen en opbouw toepassen en dat mengen met een besef van vergankelijkheid waarin melancholie en ironie doorschemeren. Als laatste een wandeling langs een aantal aanwinsten in de beeldentuin.

Uitgaande van het utopiebegrip en analyse van de collectie zijn de leidende thema’s door directeur en medewerkers bij het verzamelen verder uitgewerkt. Dit leidde tot een nieuwe lijn met tegenstellingen en begrippen die enerzijds houvast geven bij het kiezen van kunst en anderzijds de collectie laten ademen zoals utopie en wetenschap/cognitie, destructie en opbouw, empathie en kritiek, tijd en ruimte, melancholie en ironie en natuur en cultuur. Ook wordt in het museum de kwetsbaarheid van de kunst gekoppeld aan de kwetsbaarheid van de natuur.

Het totaalbeeld van de verzameling is een driedimensionaal spinnenweb met in het hart de werken uit de oorspronkelijke Kröller-collectie: er is een grote samenhang maar om van het ene naar het andere kunstwerk te komen moeten soms heel veel kruispunten overgestoken worden. Als men zich daarop instelt dan loont het, zoals Van Straaten ook betoogt, om van Vincent van Gogh naar Anselm Kiefer te gaan, van James Ensor naar Jan Fabre of van Piet Mondriaan naar Ad Reinhardt.

Alle inhoudelijke aspecten van de verzameling komen uitgebreid en in historisch perspectief aan de orde. De motivatie voor de uitbreiding van de collectie in de loop der tijd met nieuwe aanwinsten wordt door Van Straaten heel nauwkeurig en precies maar ook vanuit gepassioneerde en inhoudelijke betrokkenheid beschreven. Gevolg is wéér een prachtig boek over het museum met hele mooie afbeeldingen en de basisgegevens van alle sinds 1991 verworven werken toegevoegd.

Evert van Straaten, Verlangen naar volmaaktheid: 21 jaar verzamelen door het Kröller-Müller Museum. Stichting Kroller-Müller Museum, 2012. Prijs: 34,50 euro.

Truus Gubbels

vrijdag 4 mei 2012

Urgentie stond centraal tijdens ‘De staat van het boek’

Urgentie en met name het gebrek daaraan was een terugkerend thema tijdens het 4e KVB-symposium “De staat van het boek”, op 24 april in de sfeervolle Beurs van Berlage in Amsterdam. De bijeenkomst werd voor het eerst georganiseerd in samenwerking met de Vlaamse collega’s. De Vlaamse editie had een dag eerder in Antwerpen plaatsgevonden.

Het was jammer voor degenen die voortijdig het pand hadden verlaten, want het sluitstuk van de bijeenkomst, de Tiele-lezing, bleek het vuurwerk te zijn waar iedereen de hele dag op had zitten wachten. Werd het toch nog echt spannend op de bijeenkomst van KBV-leden! Door interessante openingspeeches van onder andere Rene Bego van Mo’media en Jos Debeij, OB Deventer en bestuurslid VOB, o.l.v. dagpresentator Frenk van der Linden, kwam de zaal tot leven. Na deze aftrap ging een ieder zijns weegs naar een van de drie sessies: uitgeverij-boekhandel, boekhandel-bibliotheek en marktcijfers.

Ik bezocht de sessie boekhandel-bibliotheek waar onder de hoede van Frank Huysmans (Siob, Uva) werd gezocht naar aanknopingspunten voor de samenwerking tussen deze partijen. Dit leverde niet veel nieuws onder de zon op. Na een korte pauze volgde de tweede serie van 3 soortgelijke sessies. Ditmaal woonde ik de sessie uitgeverij-bibliotheek bij, wederom o.l.v. Frank Huysmans. Helaas bleek er weinig eer te behalen dankzij de ietwat starre houding van de uitgeverskant. Tot soortgelijke conclusies kwamen ook de 3 gesprekleiders van de dag: Frank Huysmans, Lisa Kuitert en Adriaan van der Weel tijdens de plenaire slotzitting.

Joost Kirch reikte de Tiele-scriptieprijs uit aan Chiara Piccoli. Zij behaalde met de beloonde scriptie ‘Publishing in the Republic of Letters: The Theasurus Antiquitatum et Historiarum Italiae' haar Master Book and Digital Media aan de Universiteit Leiden. Uiteindelijk kwamen we bij het verfrissende sluitstuk van de dag: de Tiele-lezing door Arne Gast, partner van McKinsey & Company. Overrompelend, duidelijk, dicht op de huid. Hier kan je wat mee! Hij refereerde eerst aan de diverse sessies die hij zelf had bijgewoond en begon met de opmerking dat het naar zijn mening de hele dag was blijven hangen om het ebook en het boek.

Als kind uit een boekhandel- en uitgeverijgeslacht (en dit verschafte hem geloofwaardigheid), waste hij zijn publiek de oren. Hij schetste de ontwikkelingsgeschiedenis van organisaties. Het ouderwetse credo ‘hoe groter hoe beter’ gaat nu niet meer op, legde hij uit. Bedrijven gaan eerder failliet en boeken minder resultaten. Alleen bedrijven die zichzelf telkens opnieuw uitvinden en eigen identiteit vasthouden overleven ook ten tijde van verandering en zelfs in slechte markten. Hierbij geeft hij als voorbeeld SouthWest Airlines en Toyota. Waar gaat het om? Om morgen te presteren moet je o.a. sneller vernieuwen (dan de concurrent), richting geven. Welke rol kies je? Genoemd worden NU.nl als aggregator, Spotify met haar service en een prachtig voorbeeld van de supermarkt Tesco in de Koreaanse markt waar alles gericht is op thuisbezorgen. Posters ophangen met per product een QR-code zodat mensen via de mobiel een boodschappenlijstje kunnen maken en laten thuisbezorgen door de supermarkt. Misschien iets voor bibliotheken in de toekomst?

Een aantal van zijn overtuigingen t.a.v. het boekenvak kwamen naar voren: ‘books vs ideas’, ‘collective vs solo’. Belangrijkste in het geheel is om het geloof en gedrag te veranderen (het systeem) door een goede/sterke/uitdagende visie en motivatie, verhaal met duidelijk voorbeeld/leidersgedrag tonen, verwachtingen t.a.v. personeel, training om de mindset anders te krijgen. Wat en hoe gedeeld door waarom en wie.

Na afloop van een gezellige netwerkborrel kreeg iedere bezoeker de Tiele-publicatie ‘Schakels in de keten van het boek’, het tweede deel in de reek Boeketje Boekwetenschap, mee naar huis. In dit boekje doen de vier Tielehoogleraren Arianne Baggerman, Paul Hoftijzer, Gerard Unger en Adriaan van der Weel verslag van interessant boekwetenschappelijk onderzoek.

Marjolein van der Steen

maandag 2 april 2012

Boekpresentatie van Blauwdruk: plannen, schetsen en geschiedenis van het Nationaal Historisch Museum (2008-2011)

‘Gaan we het toch nog over de inhoud hebben’, zo opende gespreksleider Hans Goedkoop het debat op 26 maart 2012 in Felix Meritis in Amsterdam naar aanleiding van het verschijnen van Blauwdruk, een mooi verzorgde publicatie over het Nationaal Historisch Museum (NHM). Daarin leggen museumdirecteuren Erik Schilp en Valentijn Byvanck rekenschap af van hun inhoudelijke en strategische keuzes in de afgelopen drie turbulente jaren waarin zij (tevergeefs) werkten aan het realiseren van hun ideale geschiedenismuseum. Belangrijkste leidraad van hun filosofie: de bezoeker moet het zelf doen. Jan Marijnissen, destijds initiatiefnemer van het idee (SP) hekelde deze insteek toentertijd als ‘postmoderne hutspot’. Die mening heeft hij wel bijgesteld inmiddels, maar hoe kijken de overige aanwezigen hierop terug? In hoeverre doen authentieke objecten ertoe in een museumopstelling? En hoe belangrijk ís een chronologische presentatie? Daarover debatteerden de panelleden met de directie en de aanwezigen in de zaal. De sprekers waren Jan Marijnissen (SP), Frits van Oostrom (universiteitshoogleraar in Utrecht en voorzitter van de commissie Canon van Nederland), Marjan Scharloo (directeur Teylers Museum), Robert Stiphout (journalist Elsevier) en Willem Velthoven (nieuwe media partner NHM en directeur Mediamatic).

Erik Schilp sprak over een geweldig avontuur, dat helaas niet goed is afgelopen. Het ‘best doordachte museum van de geschiedenis’ verdiende beter, aldus Stiphout. Het liep anders. Hoe het had kunnen eindigen, valt nu te lezen in Blauwdruk. De panelleden geven hun eerste indruk van het boek. Woord, beeld, beleving, de zes thema’s, het is prachtig afgestemd, maar wat een overdaad, vindt Marjan Scharloo. Jan Marijnissen mist toch nog altijd de chronologie maar vindt de thematische invalshoek wel interessant. Het eerste deel is een mooi ‘doeboek’ geworden, ‘een knutselboek om je eigen geschiedenis in elkaar te timmeren’, aldus Willem Velthoven, panellid en directeur van Mediamatic. Het tweede deel is daarentegen een saai jaarverslag vindt hij. Lees juist dat deel, klinkt het uit de zaal, zodat de fouten van dit project een volgende keer niet gemaakt zullen worden.

Frits van Oostrom benadrukte het nog maar eens: het was een goede keuze om de canonvensters los te laten. Chronologie is voor het onderwijs een must maar hoeft wat hem betreft in een museum niet per se. Waar hij wel voor vreesde in de opzet, die gerust als beeldenbombardement kan worden omschreven: het recentere verleden is perfect te verbeelden, maar hoe pakt dat uit voor het verre verleden? Het tweede kwetsbare aspect van de opzet omschrijft hij als de ‘ikkerigheid’ die wel het meest prominent tot uiting komt in het thema ‘ik en wij’. Alles draait tegenwoordig teveel om wat je er zelf van vindt, ‘omdat je het waard bent’. Dat mag wel een tandje minder, niet alleen binnen, maar ook buiten de museale wereld, vindt hij. In dat thema hoort het museum inmiddels zelf ook thuis, vindt Schilp. Van Oostrom vindt dat geen goede ontwikkeling. Langzamerhand kan het museum als 51ste venster aan de canon toegevoegd, concludeerde hij ironisch.

Robert Stiphout mist de authentieke topstukken uit de vaderlandse geschiedenis in het concept van de collectie. De kisten van Hugo de Groot kunnen eenvoudigweg toch niet ontbreken? Valentijn Bijvanck benadrukte daarop dat er juist ontzettend veel authentieke stukken getoond zouden worden. Maar de Nachtwacht, nee, die kregen we niet. Daarover liet Wim Pijbes, directeur van het Rijksmuseum, geen twijfel over bestaan. Dat zou niet eens kunnen, blijkt uit de discussie die volgde, omdat het belangrijkste stuk uit de collectie Nederland niet onder rijksverantwoording valt. De stad Amsterdam gaat daarover. Dat is historisch zo gegroeid. Deze casus geeft aan hoe ondoorzichtig en vol tegenstrijdige belangen de wereld van ons nationale erfgoed in elkaar steekt. Twee ambitieuze directeuren van het Nationaal Historisch Museum, noch een eigenwijze minister, konden daar veel beweging in krijgen.

Raspoliticus Jan Marijnissen gelooft er nog steeds in: ‘dat museum komt er toch’. Hij is van mening dat het draagvlak voor het idee onverminderd aanwezig is en daar zal dit boek nog eens extra bij helpen. Goedkoop ziet dat iets minder positief. Mocht het idee opnieuw postvatten, dan gaat de nieuwe directeur het vast weer helemaal anders doen. Want, ja, het zijn toch kleine zonnekoninkjes in die museale wereld, zoals Van Oostrom al eerder tijdens de middag terecht opmerkte. Ernst Veen, rasondernemer, ziet hoop aan de horizon qua locatie: De pier van Scheveningen, karakteristiek op de grens tussen water en land. Als dat geen prachtige blauwdruk schetst voor het Nationaal Historisch Museum 4.0?

Valentijn Byvanck, Blauwdruk. Plannen, schetsen en geschiedenis van het Nationaal Historisch Museum (2008-2011), SUN, Prijs: Tot 12 juni 2012 verkrijgbaar voor € 29,50, daarna € 34,50.

Marielle Hendriks

donderdag 22 maart 2012

De noodzaak en het belang van kunst en kunstbeleid in weerbarstige tijden

Ter gelegenheid van het verschijnen van de boeken Kunst moet; ook in tijden van cholera van voormalig topambtenaar Thije Adams (onder meer directeur Algemeen Cultuurbeleid en directeur Internationale betrekkingen van het Ministerie van WVC en OCW) en Kunstbeleid in tijden van cholera; een nieuwe rol voor de overheid van Thije Adams en Frans Hoefnagel (jurist, voormalig projectleider bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Zijn promotie had als onderwerp de relatie tussen wetgeving en cultuurbeleid) werd er op vrijdag 16 maart in Spui 25 in samenwerking met uitgeverij Van Gennep een discussie georganiseerd waarin de mogelijkheden van vernieuwing van het kunstbeleid centraal stond.

Aan de orde was wat er de komende tijd veranderen moet aan de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid, hogere en lagere, voor het behoud, de ontwikkeling en de distributie van kunst en cultuur, en de participatie daaraan. Uitgangspunt waren vragen en kwesties rondom het (grote) maatschappelijke belang van (hoge) kunst waarvoor Adams een hartstochtelijk pleidooi hield; hoewel het belang van kunst moeilijk wetenschappelijk is te definiëren is, zijn de inzichten die ermee uitgedrukt kunnen worden van grote importantie maar ook nodig en noodzakelijk voor de samenleving. Hoefnagel voegde daaraan toe dat de normen waarom kunst ondersteund moet worden nu te simpel zijn en nooit goed uitgewerkt hetgeen geleid heeft tot een traditioneel zwak besef van kunst als waarde op zich. Volgens hem moet de overheid een meer sturende rol hebben en ook haar eigen verantwoordelijkheid kennen en daar hoort bijvoorbeeld ook bij te onderzoeken of zaken zonder overheidssteun tot hun recht (kunnen) komen.

Prioriteiten in de rol van de overheid moeten zijn: zorgen voor culturele vrijheid, cultuurbehoud, reageren op maatschappelijke initiatieven, een verschuiving van de dominantie van professionals (aanbod) naar de vraagkant (het beleid heeft volgens Adams te veel overgenomen van de burgers; daarom is er nu geen steun uit de samenleving en geen burger te bekennen nu het beleid wordt afgebroken) Waar Nederland vroeger een gidsland was met een ruimhartig kunstbudget, lijkt het op dit moment een gidsland in bezuinigen. Vitale delen van het culturele leven worden door de bezuinigingen bedreigd. In dat licht lijkt het nodig een nieuw cultuurbeleid voor de langere termijn te ontwikkelen.

Alexander Ribbink, secretaris van de Turing Foundation en voorzitter van de Raad van Toezicht van het Stedelijk Museum en Guikje Roethof, algemeen secretaris van de Amsterdamse Kunstraad, waren gevraagd om een reactie te geven op beide auteurs en het boek. Ribbink bevestigde Adams in zijn opmerking dat het maatschappelijk draagvlak weg is. De burger voelt geen verantwoordelijkheid meer voor cultuur. Hij verbond daaraan ook de opmerking dat het een illusie is dat het mecenaat de bezuinigingen door de overheid kan opvangen ‘ het mecenaat kan nog geen 1/10de doen van wat de overheid laat’. Ook Roethof benadrukte dat de overheid beslist een grote financiële rol moet blijven spelen maar hetzelfde geld slimmer moet verdelen. Dat werd bevestigd door Thije Adams die stelde dat de rol van de overheid als financier niet te missen is maar de overheid geen oordelaar/bemoeial moet zijn. Al met al een waardevolle en levendige bijeenkomst ter viering van een pleidooi voor een andere overheidsrol. Opvallend was het aantal grijze haren bij de bijeenkomst, het zou mooi zijn als er wat meer jongeren zich in de discussie zouden mengen. In Boekman 91, die in juni verschijnt, worden de boeken besproken.

Thije Adams Kunst moet ook in tijden van cholera, Van Gennep, prijs: 4,95
Thije Adams en Frans Hoefnagel Kunstbeleid in tijden van cholera, Van Gennep, prijs: 3,95

Truus Gubbels

dinsdag 21 februari 2012

Hans den Hartog Jager: Het sublieme. Het einde van de schoonheid en een nieuw begin

Schrijver, journalist en presentator Hans den Hartog Jager (1968) heeft in opdracht van Museum de Fundatie te Zwolle de tentoonstelling ‘Meer Licht’ samengesteld. Het boek Het sublieme. Het einde van de schoonheid en een nieuw begin, dat ter gelegenheid van de tentoonstelling - en gesubsidieerd door het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst - is verschenen, onderzoekt het sublieme in de kunst. Een subliem kunstwerk gaat volgens de auteur veel verder en dieper dan de begrippen mooi of lelijk en is overweldigend; hij noemt als voorbeeld The Weather Project een gigantisch kunstwerk van Olafur Elliasson, dat hij een aantal jaren geleden in de Tate Modern in Londen zag en waarmee hij zijn betoog inleidt.

Maar schoonheid is een delicate zaak waar hedendaagse kunstenaars zich minder mee bezig houden dan met ideeën, aldus Den Hartog Jager. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog wilde de avant-garde van de schoonheid af, niet alleen omdat steeds meer kunstenaars schoonheid associeerden met oude machthebbers, die er hun status en historie mee bevestigden, maar ook omdat die houding bijna vanzelfsprekend paste in de individualistische ontwikkeling die de beeldende kunst vanaf het begin van de Romantiek had doorgemaakt.

Volgens Den Hartog Jager heeft goede kunst altijd te maken met bevrijding van de beperking van je eigen geest. 'Plotseling, bijna zonder het te beseffen, ben je weg uit het leven van alledag, is je geest elders en zoek je je weg in de beelden, de vormen en ideeën die het kunstwerk je aanreikt'. (p. 117) De auteur denkt dat deze vorm van bevrijding het belangrijkste effect is dat alle soorten kunst bij de toeschouwer wil bereiken. (p.118) Het gaat er om dat een kunstwerk de toeschouwer een ander perspectief op de wereld biedt, uittilt boven de alledaagse beperking van zijn geest en lichaam. De aard van de bevrijding is veranderd van schoonheid als absolute waarde (voor wie zo kijkt is een kunstwerk ( …) de eerste trede van een trap naar de hemel) naar schoonheid, zoals bijvoorbeeld in veel hedendaagse ideeënkunst, waarin die ‘eerste bevrijding’ zo goed als afwezig is en wat precies de reden is waarom schoonheidszoekers zich met dit soort werk geen raad weten.

In het prikkelend en meeslepend geschreven essay geeft de criticus aan de hand van voorbeelden uit de kunstgeschiedenis en de hedendaagse kunst zijn visie op de ontwikkelingen in de schoonheid en het sublieme in de kunstwereld. Het sublieme vond volgens hem zijn eerste hoogtepunt bij kunstenaars als William Turner en Caspar David Friedrich. In de tweede helft van de twintigste eeuw werd de schoonheid steeds verdachter en met de schilderijen van Mark Rothko kwam in de jaren zeventig een einde aan de schoonheid die niet meer vernieuwend en niet meer kritisch werd gevonden. Daarmee was het sublieme uit de kunst verdwenen maar het verlangen naar schoonheid niet en volgens de auteur is het sublieme op de weg terug in de installaties en video’s van een nieuwe generatie kunstenaars. Hij noemt als voorbeelden de werken van de eerdergenoemde Eliasson, maar ook kunstenaars als David Clearbout en Anish Kapoor halen de toeschouwer uit zijn alledaagse leven en doen een appel op hun emotie waardoor het sublieme weer terug is in de beeldende kunst.

Den Hartog Jager, verbonden als kunstcriticus aan NRC Handelsblad en Oog, schrijver van romans, medewerker aan diverse tv programma’s over kunst heeft het boek geschreven als gezelschap bij ‘Meer licht’(volgens de auteur de laatste woorden van Goethe) in de Fundatie te Zwolle die hij samenstelde in 2011/2012 op verzoek van Ralph Keuning, directeur van het museum, dat in het bezit is van de enigste William Turner in een Nederlandse museumcollectie. De (eigentijdse) kunstenaars wier werk Den Hartog Jager geselecteerd heeft en dat op de expositie te zien was, zijn: Tacita Dean (GB), Bas Jan Ader (NL), Olafur Eliasson (DK/IS), David Claerbout (BE), Miroslaw Balka (PL), Derk Thijs (NL), Spencer Finch (US), Ann Böttcher (SE), Guido van der Werve (NL), Katie Paterson (GB), Gert Jan Kocken (NL), Raquel Maulwurf (NL), Wolfgang Laib (DE), Ragnar Kjartansson (IS), Roy Villevoye (NL), Vija Celmins (USA), Erik Odijk (NL) en Wolfgang Tillmans (DE). Ook in het werk van een deel van deze, veelal jonge, kunstenaars is volgens Den Hartog Jager het sublieme weer terug in de kunst. Van het merendeel van de kunstwerken zijn ook afbeeldingen (met daarbij behorende zeer toegankelijke en persoonlijke beschrijvingen over het waarom van de keuze en de betekenis van de werken) in het boek opgenomen. De heldere stijl en de meeslepende beschrijving van ‘sublieme’ kunstwerken door Den Hartog Jager maakt dat je het boek aan een stuk door uitleest, maar af en toe hopt de tekst zo door de tijd heen en weer dat je je hoofd, zeker als je geen gevorderde kunstkenner bent, er heel goed bij moet houden omdat je anders de draad kwijtraakt.

Hans den Hartog Jager Het sublieme; het einde van de schoonheid en een nieuw begin Atheneum-Polak & Van Gennep 2011. Prijs: 19,95

Truus Gubbels

dinsdag 14 februari 2012

Art as Money Festival

'Making money is art and working is art and good business is the best art.'
Andy Warhol

Kunst en geld zijn twee woorden die de afgelopen tijd vaak in één adem genoemd zijn. Kranten en tijdschriften zijn er over volgeschreven, en dan voornamelijk over het gebrek aan geld voor kunst. Kunstenaar Dadara en adviesbureau Total in Support besloten de handen ineen te slaan en een ‘feestelijke bijeenkomst’ te organiseren, 9 februari in Club Trouw Amsterdam, over de waarde van kunst en (niet onbelangrijk) de waarde van geld. Een ongebruikelijke invalshoek voor een bijeenkomst in de cultuursector, op een ongebruikelijke locatie. Voor de gelegenheid was Club Trouw overdag geopend en omgetoverd tot symposiumruimte annex kunstgalerie.

Na de opening van het festival door Dadara en Martijn Winkel (Total in Support) was het woord aan internet-duizendpoot Ernst-Jan Pfauth. Wijze les van deze jonge ondernemer: schrijf een blog. Volgens de voormalige chef Internet van NRC.next is het schrijven van een goede blog tegenwoordig een must voor culturele ondernemers. Van kunstproducent en Mothership-directeur Jeroen Everaert kwam de tip om als cultureel ondernemer eens buiten je eigen netwerk te kijken. Mothership is een organisatie die kunstenaars en opdrachtgevers koppelt, met succes getuige de 150 opdrachten die ze gerealiseerd hebben binnen vijf jaar.

Naast art was ook money vertegenwoordigd, in de persoon van Eric Holterhues van de Triodos Bank. Zijn presentatie over investeren in kunst(enaars) was vooral een praktische noot tussen alle artistieke succesverhalen. Ook erg praktisch was de speciaal voor Henriette Waal's Halbe-bier door Dadara ontworpen bierpul. Voor iedereen die altijd al wilde weten hoe Halbe smaakt was het bier ook te proeven.

In de kunstgalerie was onder andere de Exchanghibitionbank van initiatiefnemer en organisator Dadara present. Deze ‘bank’ kaart de monetaire waarde van kunst aan door geld te drukken dat een kunstwerk op zich vormt. Tijdens het festival was het zelfs mogelijk euro’s te wisselen voor bankbiljetten van Nul, Miljoen en Oneindig. Koffie moest helaas wel gewoon in euro’s worden afgerekend.

Gedurende de middag werden verschillende workshops aangeboden. Bij de workshop van Maxwell Group en Voordekunst ging het om verschillende manieren van financieren, waarbij met name crowdfunding toegelicht werd. Deze relatief nieuwe wijze waarbij buiten de traditionele geldschieters (bank en overheid) om initiatieven te financieren, wint steeds meer terrein in Nederland. Wat maakt het ene ontwerp plagiaat, en het andere autonome kunst? Voor antwoord op onder andere deze vraag was er de workshop Juridische zaken, gegeven door Total in Support en Versteeg Wigman Sprey Advocaten.

Aan het einde van het dagprogramma stond er nog een voordracht van dichter Kamiel Proost op het programma. Nadat Proost zijn ‘dichtershoed’ op had gezet, trakteerde hij het aanwezige publiek op een uitgebreid gedicht, dat hij schreef ter ere van Dadara’s Infinity-bankbiljet. Het Boekmandebat met als thema Kunst op een keerpunt (zie onderstaande blog), en kunst-econoom Arjo Klamer sloten het dagprogramma af. ’s Avonds werd Club Trouw toepasselijk overgenomen door Isis van der Wel, nachtburgemeester van Amsterdam en bekend als dj Isis, die het Nachtsymposium presenteerde.

Charlotte Latjes

vrijdag 10 februari 2012

Boekmandebat Kunst op een keerpunt, tijdens Art as Money

Biertjes drinken met je klanten, netwerken. We kennen het uit het bedrijfsleven, maar het blijkt ook voor kunstenaars, als cultureel ondernemers, een recept voor mogelijk succes. Je voorstellingen of uitvoeringen met je publiek bespreken, onder genot van een drankje en een hapje. Klanten het gevoel geven dat ze er werkelijk toe doen… Deze onverwachte uitspraken klonken tijdens het Boekmandebat over koerswijzigingen in de culturele sector. Het debat vond plaats tijdens het Art as Money Festival, op 9 februari in Club Trouw in Amsterdam.

De organisatoren van het festival, beeldend kunstenaar Dadara en Total in Support, slaagden in hun opzet: het werd een feestelijke bijeenkomst met seminars, workshops, een informatiemarkt, en zelfs een ‘nachtsymposium’ en afsluitend een feest. Kunstenaars, creatieve ondernemers, culturele organisaties, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en kunstliefhebbers wisselden gretig met elkaar van gedachten. Dat was precies het doel: de werelden van kunst en geld dichter bij elkaar brengen. Pure noodzaak, nu de overheid als inkomstenbron meer en meer wegvalt en kunstenaars en creatieven zich moeten bezinnen op alternatieve verdienmodellen.

Kunst bevindt zich op een keerpunt, stelde ook de redactie van Boekman in het winternummer vast. Voorafgaand aan de paneldiscussie presenteerde Cas Smithuijsen, directeur van de Boekmanstichting, Boekman 89, dat de basis vormde van dit Boekmandebat. De artikelen in het tijdschrift beschrijven én relativeren de gevolgen van de bezuinigingen, legde hij uit. De veranderingen bieden de sector ook nieuwe kansen en mogelijkheden. Hoe werkt dat nieuwe ondernemen in de cultuur eigenlijk? Gespreksleider Jorgen Tjon A Fong vroeg het cultureel ondernemers Wilmar de Visser (Splendor), Toine Donk (Das Magazin) en Doro Siepel (Theater ZuidPlein).

Voorafgaand aan het gesprek kreeg het drietal de kans met een kort filmpje (mooi verzorgd!) en een toelichting hun initiatieven aan het publiek te presenteren. Musicus Wilmar de Visser legde uit hoe zijn musicerende vrienden en hij bij gebrek aan betaalbare en adequate speelruimte in Amsterdam bij de gemeente aanklopten. Stadsdeel Centrum stelde vervolgens een voormalig badhuis beschikbaar, maar stelde als voorwaarde dat de musici 3,5 ton zouden bijdragen aan de verbouwing. De musici waren erg enthousiast, verenigden zich in Splendor, gingen eerst op zoek naar donateurs en gaven vervolgens obligaties uit. De obligaties ter waarde van 1.000 euro gingen als zoete broodjes over de toonbank, vertelt De Visser. Obligatiehouders kunnen zich jaarlijks trakteren op één optreden van één musicus per obligatie: rente in natura. ‘We verkregen niet alleen financiële middelen, maar bereikten tegelijkertijd ook een nieuw publiek’.

Toine Donk richtte samen met Daniël van der Meer in 2011 het literaire tijdschrift Das Magazin op. Door middel van crowdfunding via www.voordekunst.nl werd binnen 12 dagen het streefbedrag van 5.000 euro binnengehaald. Onder grote belangstelling verscheen vorig jaar september het nulnummer. Op 24 februari vindt de feestelijke presentatie plaats van de volgende aflevering. De redactie maakt creatief gebruik van sociale media (zie http://dasmagazin.nl). Over een sponsor deal met een groot champagnemerk is Donk ietwat vaag. Hij houdt de spanning er graag in.

Doro Siepel van het Rotterdamse Theater Zuidplein maakt geëngageerde podiumkunst. Het standaard podiumaanbod sluit niet aan op de wensen en verlangens van de multiculturele doelgroep van Theater Zuidplein, legde ze uit. ‘Soms sluit de setting van een theaterstuk niet aan op de belevingswereld van ons publiek, of vormt de taal een obstakel’, aldus Siepel. Daarom produceert het theater zelf stukken, samen met een groep gemotiveerde vrijwilligers. Dat scheelt in de kosten. Ze vertelde hoe ze door de omstandigheden geleerd heeft om kosten te reduceren. Het theater is bijvoorbeeld een erkend leer/werkbedrijf, dat levert geld op. Verder werken ze met jonge theatermakers, maken ze speciale voorstellingen en doen ze aan gastprogrammering. ‘Zie het als een soort zaalverhuur, maar denk vooral niet dat iedereen met een zak geld zo maar bij ons binnenkomt.’ Nog in een pril stadium, maar een interessante ontwikkeling noemde ze het aanbieden van hun expertise op het terrein van culturele diversiteit aan, bijvoorbeeld, het bedrijfsleven of de zorgsector.

Gespreksleider Tjon A Fong stelde de gasten een aantal vragen. Hoe erg zijn de bezuinigingen nu eigenlijk? Hij refereerde aan het artikel van Harmen Bockma in de Volkskrant van 3 februari 2012, waarin mensen uit het culturele veld beweren dat de kortingen ook voordelen bieden. Soms is een botte ingreep noodzakelijk om een beweging te bewerkstelligen, was de strekking van het artikel. ‘Slecht stuk’, bromde De Visser. Hij benadrukte de schadelijke gevolgen van de bezuinigingen. Het ambacht van musici lijdt onder de bezuinigingen. ‘Er zijn musici die gewoonweg stoppen met spelen’. Van kaalslag onder de literaire tijdschriften is geen sprake, concludeerde Van der Donk verrassend. Literaire tijdschriften krijgen voortaan alleen nog subsidie wanneer ze op digitaal overgaan. Desondanks houden alle tijdschriften vast aan de papieren versie en bestaan ze nog steeds. Blijkbaar redden ze het ook zonder subsidie, luidde zijn conclusie. Of ze passen zich aan, zoals De Gids die aansluiting zocht en vond bij de Groene Amsterdammer. Siepel hekelde nadrukkelijk het ontbreken van onderbouwde keuzes bij de bezuinigingen. Ze begrijpt niet dat het kabinet het belang van cultureel ondernemerschap onderkent, maar tegelijkertijd de productiehuizen wegvaagt.

Het enthousiasme van het drietal op het podium was aanstekelijk en hield het publiek tot het einde geboeid. Enthousiasme bleek ook binnen de besproken projecten van groot belang. Je moet er altijd in blijven geloven, riep De Vries, en de problemen bij de horens vatten. Nergens voor weglopen. Op de vraag van de moderator of cultureel ondernemen een kwestie is van ‘gewoon doen’, wees Donk op het belang van timing. Voor Das Magazin bleek de zomer van 2011 om verschillende redenen een geschikt moment voor crowdfunding. Aan dit succesvolle initiatief gingen overigens mislukte plannen vooraf, relativeerde hij. In die zin is het wel degelijk een kwestie van ‘gewoon doen’ en niet bang zijn om op je bek te gaan. Een sterk punt van Das Magazin noemde hij het gecultiveerde imago van ‘klungeligheid’ dat de redacteuren beogen. Dat zorgt voor een hoge ‘gunfactor’: mensen geven meer als ze je aardig vinden. Maar hoe lang kun je eigenlijk op goodwill bij je publiek voortdrijven? Zolang je je relatiemanagement maar niet uit het oog verliest, vertelde De Visser. ‘Af en toe een biertje drinken met je donateurs is van cruciaal belang’. Donk beaamde dit: bier drinken met je relaties vergroot de ‘gunfactor’. Net als passie tonen, netwerken en zakelijk zijn, vulde Siepel aan. Tjon A Fong vatte samen: ga economisch met je tijd om, des te meer tijd blijft er over voor netwerken en nog meer gezamenlijke biertjes.

Wilmar De Visser stelde nog voor om over een jaar of vijf of tien nogmaals de gevolgen van de bezuinigingen te bespreken. Het zou een geschikt thema voor Boekman en een Boekmandebat kunnen zijn. Dan stellen we Donk de vraag hoeveel literaire tijdschriften het werkelijk zonder subsidie gered hebben.

Boekman 89 ‘Kunst op een keerpunt’ kost 17,50 euro en is te verkrijgen bij de Boekmanstichting, www.boekman.nl, en in de boekhandel.

Jack van der Leden

maandag 23 januari 2012

Memories can't wait. 40 jaar Effenaar

Vorig jaar bestond het Eindhovense poppodium de Effenaar 40 jaar. Als invalshoek voor de bijpassende publicatie werd gekozen voor de artiesten die in de Effenaar hebben opgetreden. Guns verzamelde, vaak uniek, beeld van een aantal optredens en vroeg een aantal van de artiesten om hun herinnering aan de Effenaar. Veel artiesten blijken met veel plezier aan hun optreden aldaar terug te denken en de buitenlandse artiesten zien Nederland over het algemeen als een paradijs voor musici.

Zoals veel poppodia ontstond de Effenaar in 1971 uit een aan de kraakbeweging verbonden actie. Een aantal jongeren bezette in 1969 het gerechtsgebouw aan het Eindhovense Stratumseind en eiste een eigen plek. Uiteindelijk werd het in 1971 de oude textielfabriek aan de Dommelstraat, aanvankelijk nog onder de naam Open Jongerencentrum Para maar nog datzelfde jaar omgedoopt in de Effenaar. De naam verwijst naar een in de textielindustrie gebruikt apparaat om linnen en stoffen te effenen. In die begintijd is muziek nog maar een van de activiteiten die op het programma staat, maar gaandeweg krijgt het steeds meer aanzien. De titel van het eerste hoofdstuk, Hippies en sessies, zegt al genoeg.

Hoe er in die begintijd tegen de Effenaar aangekeken werd, verwoordt de huidige directeur Marijke Appelboom. Zij maakte in de jaren zeventig kennis met het poppodium, maar daar mochten haar ouders niets van weten. ‘Ik zat op het Gemeentelijk Lyceum en volgens mijn vader waren er twee plekken in Eindhoven waar ik absoluut niet mocht komen: het Stratumseind en de Effenaar.’ Binnen het Nederlandse popcircuit genoot en geniet de Effenaar nog steeds de reputatie van een podium voor vernieuwende en baanbrekende muziek. Ook nadat de Effenaar in 2005 naar een splinternieuw gebouw verhuisde. Het podium heeft zo’n specifieke reputatie dat bands uit bepaalde stromingen, zoals bijvoorbeeld Stonerrock, soms alleen in Eindhoven optreden en bekendere podia als het hoofdstedelijke Paradiso links laten liggen. Eindhoven was dan ook jaren Nederlands Rockcity.

Aan de hand van de stromingen die in elk hoofdstuk centraal staan is de ontwikkeling van de popmuziek te zien. De hippies werden het pand uitgewerkt door de punkers, daarna kwam de New Wave en de experimentele muziek, gevolgd door reggae en ska en in jaren tachtig en negentig de gitaarrock. Vervolgens eiste ook de ‘draaitafelgeneratie’ haar plaats binnen de Effenaar op. Het boek eindigt vanzelfsprekend met de nieuwe Effenaar. Op de site van VPRO’s 3voor12 is nog een aantal achtergrondartikelen te vinden naar aanleiding van het 40 jarig jubileum.


Niels Guns: Memories can’t wait. 40 jaar Effenaar.
Eindhoven: De Vrije Uitgevers, 2011
Prijs: € 34,95
Ook aanwezig in de bibliotheek van de Boekmanstichting (Signatuur: 12-023)


André Nuchelmans

dinsdag 17 januari 2012

Eurosonic Noorderslag Conference

De tweede week van januari was traditiegetrouw Eurosonic/Noorderslag in Groningen. Overdag seminars in de Oosterpoort en in de avond bandjes verspreid over locaties in de binnenstad. Een aangename combinatie van lezingen en optredens.

Het officiële programma begon op woensdag 11 januari met de EBBA (European Border Breakers Award) uitreiking. Op donderdag startte het seminarprograma echt met panels die vooral in het teken van gemeentelijk, provinciaal en nationaal beleid en de popsector stonden. Er vinden tegelijkertijd meestal zo’n 6 panels plaats waaruit gekozen moet worden. Dankzij een perfecte organisatie waarbij de tijd nauwlettend in de gaten wordt gehouden kun je zo je eigen programma vaststellen.
Ik koos donderdag voor het gehele programma in de kleine zaal. Allereerst presenteerden Thomas van Dalen en Frans Vreeke van Vreeke & Van Dalen advies en management in cultuur, de resultaten van een beknopt onderzoek onder leden van de Vereniging Nederlands Poppodia en -Festivals (VNPF) naar de manieren waarop zij de aangekondigde bezuinigingen en de btw-verhoging op denken te vangen. Om te beginnen benadrukten ze nog maar eens het verschil tussen de theatersector, waar op elke bezoeker 17,79 euro gemeentelijke subsidie wordt bijgelegd, en de popsector, die het met 6,74 euro doet. De deelnemende podia verwachten dat er in 2013 zo’n kleine 2 miljoen euro op alle podia bezuinigd gaat worden. Ze verwachten het merendeel van deze bezuinigingen te kunnen compenseren door een commerciële verhuur van hun zalen, een populairder programma, sponsorinkomsten, meer programma-activiteiten en hogere entree en horecoprijzen. Daarnaast zal er aan de kostenkant bezuinigd worden. Deze resultaten werden vervolgens met een aantal podiumdirecteuren besproken. Algemene teneur van het gesprek was dat de podia nauwelijks protesteren tegen de bezuinigingen, maar eensgezind de schouders er onder zetten en zoeken naar creatieve oplossingen. Kanttekeningen waren er ook. Zo blijkt een gedeelde overhead (bijvoorbeeld P&O, administratie, ICT) toch niet altijd geld op te leveren. Ook bij een populairdere programmering werden vraagtekens gezet. Het levert dan wel meer inkomsten op, het brengt de doorstroom van bands en artiesten wel in gevaar, als er geen ruimte meer is voor onbekende en experimentele muziek. Een andere opvallende uitkomst was, dat poppodia de btw-verhoging op toegangskaarten vooralsnog vooral verhaald hebben op de artiesten. De bezoeker merkt er weinig van.

In het volgende panel ging Gerard Marlet, econoom en historicus en werkzaam voor de Atlas voor gemeenten, in op het belang van poppodia voor gemeenten. Marlet doet hier al jaren onderzoek naar en presenteerde op Noorderslag vooral nieuw cijfermateriaal. Waar de afgelopen jaren vooral op het economisch belang van de podia is gewezen, toonde Marlet nu aan dat dat slechts een klein deel is, het maatschappelijke belang is nog veel groter. Een andere conclusie was dat regio’s in verhouding tot hun investeringen veel profiteren van de aanwezigheid van podia. Het ligt dan ook voor de hand daar aan te kloppen voor extra investeringen.
Het nationale beleid voor de creatieve industrie en ondernemerschap stonden centraal op het derde panel in de kleine zaal. Namens het ministerie van OC&W lichtten Henri van Faassen en Quirine van der Hoeven het beleid toe. Het was een erg technische uiteenzetting, waaruit naar voren kwam dat popmuziek op dit moment geen speciale aandacht binnen het programma krijgt. Nu ook de basisinfrastructuur die rechtstreeks door het rijk wordt gesubsidieerd aanmerkelijk wordt teruggebracht is de popsector vooral op het Fonds Podiumkunsten aangewezen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat dit Fonds net als vorig jaar op vrijdag een inloopspreekuur had.
De dag werd besloten met deel II Bezuinigen doe je zo, een vervolgbijeenkomst op die van vorig jaar. In het eerste panel was dit al zijdelings aan de orde geweest. Onder leiding van Hans Onno van den Berg gaven Pim van Klink (econoom aan de Universiteit Antwerpen), Gerard Marlet, Toine Tax (directeur poppodium Doornroosje) en Ton Schroor (wethouder gemeente Groningen) aan in hoeverre samenwerking met de lokale en regionale overheden het aanbod overeind kan houden. Tax kon met praktijkvoorbeelden uit Nijmegen (Doornroosje heeft het kleinere podium Merleyn overgenomen en beheert inmiddels ook de gemeentelijke oefenruimtes) aantonen dat goed overleg van belang is. Ton Schroor bevestigde dit vanuit beleidszijde. Marlet benadrukte nogmaals de regionale uitstraling van lokale podia. Van Klink voorzag de discussie van een kritische noot.
De eerste dag was een zinvolle dag voor iedereen die met popbeleid op welk niveau ook te maken heeft. Het blijft elk jaar jammer dat er zo weinig lokale, regionale en nationale beleidsmakers aanwezig zijn. Het onderzoek van Marlet toont al jaren aan dat zowel gemeentes als regio’s niet alleen economisch maar ook maatschappelijk profiteren van de aanwezigheid van (pop)podia, uitwisseling tussen podia en beleid lijkt dan ook erg voor de hand te liggen. Het seminarprogramma biedt daar een uitgelezen mogelijkheid toe.

Uit het grote aanbod op de tweede seminardag koos ik als eerste de bijeenkomst over de Geefwet. Dick Molenaar van Allarts presenteerde een kort overzicht van ins en outs van de Geefwet. Op de website van Allarts is het een en ander terug te vinden. Na deze presentatie schoven drie vertegenwoordigers uit andere sectoren aan die hun kennis met de popsector deelden. Het Drents Museum heeft op hun website een Geefbutton, die de gever aan de hand neemt. Er is een kant-en-klare akte van de Notaris opgenomen om een en ander vast te leggen. Invullen en opsturen maar. Ook het Holland Festival heeft al enige jaren ervaring met gevers. Medewerkster Annet Lekkerkerker benadrukte wel dat het in eerste instantie een investering vergt. Bovendien moet je geïnteresseerde gevers niet direct om geld vragen. Eye Film Instituut Nederland is onlangs ook begonnen met het binnenhalen van gevers. Alle panelleden benadrukten dat het voor je geld binnen gaat halen belangrijk is na te denken over wat je potentiële gevers te bieden hebt. Ook zetten zij hun netwerk van gevers op andere terreinen in. Voor de notariskosten hoef je in ieder geval niet te schrikken, want die moet een geefakte gratis opstellen.
Vrijdag is ook de dag dat de Popmediaprijs uitgereikt wordt. In een vol paviljoen ondervroeg Arjen Davidse van het Muziekcentrum Nederland de genomineerden Atze de Vrieze (3voor12), Willem Bemboom (OOR) en Hanna Vink (DWDD Recordings) over hun werkzaamheden. Hanna Vink kreeg aan het einde de prijs overhandigd. In hetzelfde paviljoen vond vervolgens een panel plaats over de rol van de publieke omroep bij talentontwikkeling. De panelleden gaven uitleg bij de manier waarop bijvoorbeeld Radio3, DWDD en 3voor12 talent onder de aandacht brengen. Vanuit het livecircuit bevestigde Lesley Grieten (Agents after all) het belang van een goede timing. Het is makkerlijker om een band te verkopen als ze in het middelpunt van de aandacht staan. Talent blijkt er vooralsnog in Nederland in ruime mate aanwezig, dat bleek al uit het aandeel kwalitatief hoogstaande bands in het Eurosonicprogramma en het Noorderslagfestival.

Op de slotdag van het seminar was er onder meer aandacht voor de toekomst van de platenzaak. Hoewel de verkoopcijfers van geluidsdragers nog steeds dalen, is er een opleving te zien in de verkoop van vinyl. Waar er sprake is van platenzaken die de deuren gedwongen moeten sluiten, zijn er opvallend veel nieuwe zaken. Het was een opvallend positief panel, waarbij al een aantal afspraken werden gemaakt die de toekomst van de platenzaak veilig moeten stellen. Bijvoorbeeld een betere samenwerking tussen platenindustrie en platenzaken en het aanbieden van een soort classics vinylserie in een goedkope prijsklasse. Diezelfde dag was er ook een presentatie van de exportcijfers van de Nederlandse populaire muziek in 2010. Die neemt nog steeds toe, waarbij vooral het aandeel van DJ’s en André Rieu van veel gewicht is. De gehele presentatie is op de site van Buma te bekijken. Het blijft elk jaar weer jammer dat de gegevens niet te vergelijken zijn met het buitenland, waardoor de waarde van het onderzoek alleen in verhouding tot voorgaande jaren in Nederland geplaatst kan worden. Ook over het precieze aandeel van afzonderlijke artiesten kan niets gezegd worden omdat ze anoniem verwerkt worden.
Dat niet de gehele sector de bezuinigingen gelaten ondergaat, onderstreepte Lowlands directeur Eric van Eerdenburg. Het huidige kabinetsbeleid schiet hem zo in het verkeerde keelgat dat hij liet weten dat staatssecretaris Halbe Zijlstra niet welkom is op zijn festival. Mochten de bezuinigingen nog verder gaan, dan zag hij wel mogelijkheden om illegaal te programmeren in kraakpanden. Het typeert de ondernemendheid van de popsector om niet bij de pakken neer te gaan zitten. Creatief ondernemerschap is altijd al een belangrijke factor in het voortbestaan van poppodia geweest en ook de artiesten weten zich op creatieve wijze onder de aandacht te brengen. Het zal veel aanwezigen deugd doen dat de sector ondanks het feit dat ze inmiddels ook tot de gevestigde kunsten behoort, haar rebelse karakter behouden heeft.

André Nuchelmans